Om op ontvankelijke wijze een beroep bij de Raad van State te kunnen instellen, dient er sprake te zijn van een aanvechtbare rechtshandeling. Veelal vormt de kwalificatie van de beslissing op dit punt geen probleem. Indien dit zogenaamde 'voorbereidende rechtshandelingen zijn', is de beoordeling minder eenvoudig te maken. In een recent arrest van 18 oktober 2024 met nummer 261.100 verduidelijkt de Raad van State wanneer een voorbereidende rechtshandeling nu al dan niet aanvechtbaar is. Concreet betrof het de vraag of de beslissing tot niet-opname op een kandidatenlijst majoor aanvechtbaar was.
Bij een UDN-vordering moet de uiterst dringende noodzakelijkheid aangetoond worden. Hoewel een beslissing tot ontslag vanuit het buikgevoel automatisch lijkt te leiden tot een uiterst dringende noodzakelijkheid is dit conform de rechtspraak van de Raad van State zeker niet het geval.
Er kan geen twijfel over bestaan dat tucht(recht) draait om feiten en de kwalificatie / beoordeling ervan. Desalniettemin gaan tucht en procedureregels ook hand in hand. Het niet respecteren van deze procedureregels kan verregaande gevolgen hebben voor de tuchtprocedure zelf. Los hiervan mag niet vergeten worden dat diverse beroepsinstanties volheid van bevoegdheid hebben.
Er kan geen twijfel over bestaan dat tucht(recht) draait om feiten en de kwalificatie / beoordeling ervan. Desalniettemin gaan tucht en procedureregels ook hand in hand. Het niet respecteren van deze procedureregels kan verregaande gevolgen hebben voor de tuchtprocedure zelf. Een van de facetten betreft de redelijke termijn.
Recent diende de Raad van State zich te buigen over een UDN-vordering tegen een ordemaatregel ten aanzien van een ambtenaar van een lokaal bestuur. Concreet diende te worden nagegaan of reputatieschade een grond voor de spoedeisendheid kan vormen. Het antwoord hierop is negatief.
Het Grondwettelijk Hof zal zich binnenkort moeten buiten over de vraag of er sprake is van een ongelijke behandeling tussen leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht en andere personeelsleden. De Raad van State stelde ter zake bij arrest van 25 april 2024 met nummer 259.639 een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.
Er kan geen twijfel over bestaan dat tucht(recht) draait om feiten en de kwalificatie / beoordeling ervan. Desalniettemin gaan tucht en procedureregels ook hand in hand. Het niet respecteren van deze procedureregels kan verregaande gevolgen hebben voor de tuchtprocedure zelf. Een van de facetten betreft de opstart van de tuchtprocedure door de juiste tuchtoverheid.
Er zijn meerdere vernietigingsprocedures lopende tegen het decreet van 16 juni 2023 tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, wat betreft de beëindiging van de hoedanigheid van het statutaire personeelslid. Door dit decreet kunnen statutaire personeelsleden van lokale besturen ontslagen worden omwille van ontoelaatbare gedragingen. Maar wat gebeurt er met de reeds ontslagen statutaire personeelsleden wanneer het Ontslagdecreet wordt vernietigd door het Grondwettelijk Hof? Moeten die dan terug worden gezet in hun vroegere functie en moeten de onbetaalde wedden alsnog uitbetaald worden?
Bij de besluitvorming in tuchtzaken spelen de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken - in combinatie met de rechten van verdediging - ook een rol.
Deze vraag ligt momenteel bij het Grondwettelijk Hof ter beoordeling voor. In twee prejudiciële vragen wordt de grondwettelijkheid van de artikelen 6 en 31 van het Rechtspositiedecreet Onderwijs in vraag gesteld.
Er kan geen twijfel over bestaan dat tucht(recht) draait om feiten en de kwalificatie / beoordeling ervan. Desalniettemin gaan tucht en procedureregels ook hand in hand. Het niet respecteren van deze procedureregels kan verregaande gevolgen hebben voor de tuchtprocedure zelf. Een eerste facet dat nader kan worden belicht betreft de besluitvorming.
Op 12 januari 2024 keurde de Vlaamse regering het uitvoeringsbesluit ter uitvoering van de nieuwe decretale ontslagregeling goed. Het besluit trad op 11 februari 2024 in werking.
In het tuchtrecht kan moeilijk gesteld worden dat het gelijkheidsbeginsel zonder meer speelt. Doordat de tuchtoverheid steeds een discretionaire bevoegdheid heeft en rekening kan houden met tal van elementen kunnen gelijkaardige feiten op een andere wijze gesanctioneerd worden.
Hoewel het onderscheid tussen een ordemaatregel en een tuchtmaatregel op zich gekend is, werd in het arrest van 13 december 2023 met nummer 258.200 van de Raad van State nogmaals bevestigd dat een tuchtoverheid bij het bepalen van een ordemaatregel niet de verplichting heeft om reeds een onderzoek te voeren naar de ware toedracht van de feiten.
In het arrest van 12 december 2023 met nummer 258.193 herbevestigt de Raad van State nogmaals het gekend principe dat wettelijke bepalingen niet ter zijde kunnen geschoven worden voor de toepassing van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.