Kortrijk
Bewolkt
16° - 22°
Antwerpen
Bewolkt
18° - 22°
Blog
Blog
03 juni 2024  | Deborah Smets

Tucht | Ongelijke behandeling in tuchtprocedures in het onderwijs?

Bij tuchtprocedures ten aanzien van leerkrachten 'levensbeschouwelijk onderricht' kan de tuchtoverheid niet volledig zelfstandig handelen. Conform de toepasselijke bepalingen (zowel voor het vrij gesubsidieerd onderwijs als het gemeenschapsonderwijs) kan een tuchtoverheid pas overgaan tot het opleggen van een tuchtstraf nadat zij instemming kreeg van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer.

Artikel 64, laatste lid Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs luidt als volgt:

‘Betreft het een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer.’

Artikel 61 §1, lid 2 van het Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs voorziet in een analoge bepaling.

In de zaak die leidde tot het arrest van 25 april 2024 met nummer 259.639 werd door de verzoekende partij aangekaart dat deze bepaling een onderscheid in behandeling veroorzaakt tussen leraren levensbeschouwelijk onderricht enerzijds en andere personeelsleden anderzijds. In het licht hiervan besloot de Raad van State, gelet op het feit dat de vraag nog niet eerder werd gesteld én dat de vraag relevant is voor de beslechting van de zaak, een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof te stellen. Concreet betreft het de volgende vraag:

'Schendt artikel 61, § 1, tweede lid, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 de artikelen 10 en 24, § 4, van de Grondwet doordat voor het opleggen van een tuchtmaatregel ten aanzien van de leraar levensbeschouwelijk onderricht de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer is vereist, terwijl voor de andere personeelsleden een instemming van een andere instantie niet is vereist en terwijl in het voormelde artikel 61, § 1, tweede lid, geen onderscheid wordt gemaakt tussen inbreuken op de ambtsplichten die een rechtstreeks verband vertonen met het levensbeschouwelijk vak en die welke niet zo een rechtstreeks verband vertonen?'

Het is nu aan het Grondwettelijk Hof om zich te buigen over deze vraag.

Het spreekt voor zich dat wij op dit bericht zullen terugkomen wanneer het Grondwettelijk Hof zich over deze vraag heeft uitgesproken.

Het arrest van de Raad van State kan u hier terugvinden.

Deel dit artikel