Kortrijk
Regen
12° - 18°
Antwerpen
Onweer
12° - 17°
Blog
Blog
29 april 2024  | Celine Van De Velde

Regeling rond 'beperkt' grensoverschrijdend bouwen teruggefloten door Grondwettelijk Hof

Voor de inwerkingtreding van het nieuwe goederenrecht werd dit principe beperkt door de leer van het zogenaamde rechtsmisbruik.

Met de invoering van artikel 3.62, §2 NBW werd deze uitzonderingsgrond wettelijk verankerd. Daarbij werden 2 categorieën voorzien. Indien de 'grensoverschrijder' te goeder trouw is en hij door de verwijdering van het grensoverschrijdende gedeelte van het bouwwerk onevenredig zou worden benadeeld, dan kan de eigenaar niet insisteren op de verwijdering van het bouwwerk. Is de 'grensoverschrijder' te kwader trouw (lees: men wist of behoorde te weten dat de perceelgrens zou overschreden worden door het bouwwerk) dan kan de eigenaar de verwijdering van het overschrijdende bouwwerk eisen behalve wanneer er geen omvangrijke inname is en geen potentiële schade in zijn hoofde.

Het Grondwettelijk Hof acht de uitzondering uit de tweede hypothese niet verenigbaar met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol en dit op basis van de volgende argumentatie:

"De toepassing van de in het geding zijnde bepaling in de zaak die hangende is voor het verwijzende rechtscollege heeft tot gevolg dat de eigenaar die ervan op de hoogte is dat hij de grens op een onrechtmatige wijze overschrijdt, de geplande of aangevatte onrechtmatige werken kan verderzetten, zonder te kunnen worden geconfronteerd met een eis tot verwijdering van het overschrijdende inherente bestanddeel, in zoverre de inname op de eigendom van de nabuur niet omvangrijk is en er geen andere potentiële schade is in hoofde van die laatste dan die welke betrekking heeft op de inname op zijn eigendom.

(...)

In de situatie waarin de eigenaar, na door de nabuur ervan op de hoogte te zijn gebracht dat de geplande of lopende werken onrechtmatig zijn wegens grensoverschrijding, de onrechtmatige werken verderzet, kan het eisen binnen een redelijke termijn, door de nabuur, van de verwijdering van het inherente overschrijdende element redelijkerwijze niet worden beschouwd als een uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon, ook niet wanneer de inname op de eigendom niet omvangrijk is en er geen andere potentiële schade is dan die welke betrekking heeft op de inname op de eigendom. Gelet op de kwade trouw van de eigenaar, berokkent de verwijdering van het overschrijdende inherente element in een dergelijke situatie aan die eigenaar geen nadeel dat onevenredig is met het voordeel dat de verwijdering voor de nabuur zou opleveren.

(...)

De in het geding zijnde bepaling is niet bestaanbaar met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol, in zoverre zij de nabuur die de eigenaar ervan op de hoogte heeft gebracht dat de geplande of lopende werken van die laatste onrechtmatig zijn wegens grensoverschrijding, verhindert om binnen een redelijke termijn de verwijdering van het inherente overschrijdende element te eisen wanneer de inname op zijn eigendom, door de eigenaar die te kwader trouw de werken heeft verdergezet, niet omvangrijk is en er geen potentiële schade is in zijn hoofde".

Conclusie: een eigenaar die zijn nabuur heeft ingelicht over het feit dat het bouwwerk de perceelsgrens overschrijdt, moet binnen een redelijke termijn de verwijdering van dat grensoverschrijdende bouwwerk kunnen vragen, zelfs wanneer de inname van de eigendom niet omvangrijk is en geen potentiële schade berokkent aan de eigenaar.

De tekst van het arrest is hier raadpleegbaar.

Deel dit artikel