Het is geweten dat de Raad van State een procedureel mijnenveld is. Hoeveel advocaten zijn niet gesneuveld door een termijnoverschrijdingsbom? Nu blijkt ook dat het stellen van een schadeaanspraak voor de Raad van State niet zonder gevaar is. Het princiepsarrest nr. nr. 261.345 van 13 november 2024 maakt duidelijk dat het instellen van een provisionele schadevergoeding geen goed idee is.
Een bouwproject liep vertraging op door een foutieve maataanduiding op een eerder vergund (en uitgevoerd) bouwplan van de buren, plan dat echter inhoudelijk correct was. Daardoor sloten de bouwprojecten niet op elkaar aan. De gemeente die beide projecten vergunde wordt niet aansprakelijk gesteld voor de vertragingsschade.
Eerder hebben we het al op deze blog gehad over het louterend effect van het devolutief beroep bij de deputatie tegen vergunningsbeslissingen op het aansprakelijkheidsrisico van gemeenten. In een vonnis van 9 september 2024 geeft de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent daarvan een mooie illustratie.
Een actieve verzoekende partij heeft twee opeenvolgende onontvankelijke beroepen ingediend tegen eenzelfde vergunningsbeslissing bij (toen) de Raad van State. Het hof van beroep te Gent stelt in een arrest nr. 2024/4621 van 27 juni 2024 (na cassatie) dat enkel de eerste procedure stuitende werking heeft op de verjaring voor het instellen van een schadeprocedure tegen de vergunningverlenende overheid.
De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde heeft zich in een vonnis van 27 juni 2024 uitgesproken aangaande een conflict tussen huurder en verhuurder over een lingeriewinkel in een oude fabriekssite waarvoor geen vergunning kon bekomen worden. De vergunningsweigerende overheid werd door de verhuurder in vrijwaring geroepen in de procedure. De verhuurder werd in het ongelijk gesteld.
Af en toe is het zinvol om de ABC van de causaliteitsleer in herinnering te brengen. Veel duidelijker dan in dit arrest van het Hof van Cassatie wordt het niet.
Deze vraag drong zich op in een procedure waarin lastens het Vlaams Gewest gevorderd werd op basis van het vroegere artikel 2.4.10 VCRO (toenmalige aankoopverplichting).