Kortrijk
Motregen
0° - 5°
Antwerpen
Motregen
-1° - 5°
Blog
Blog
28 februari 2011 | Dirk Van Heuven

Substituerende milieustakingsvordering gered, doch gehavend door het Grondwettelijk Hof

In een bijzonder belangrijk arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 29/2011 van 24 februari 2011 beantwoordt het Grondwettelijk Hof op volgende vragen:

- Is de Milieustakingswet ongrondwettelijk in de zin dat inwoners van een gemeente een milieustakingsvordering kunnen instellen namens de gemeente, terwijl de gemeente niet de mogelijkheid heeft om zich in die procedure te laten bijstaan door een zelfgekozen advocaat?
- Is de Milieustakingswet ongrondwettig doordat zij de mogelijkheid biedt aan een overheid om ten allen tijde een herstelvordering in te leiden, terwijl de Vlaamse decreetgever uitdrukkelijk voor dergelijke vorderingen een verjaringstermijn kan en heeft voorzien op grond van zijn grondwettelijk gewaarborgde bevoegdheid inzake stedenbouw?
- Is de Milieustakingswet ongrondwettelijk doordat zij de mogelijkheid biedt aan de overheid om een herstelvordering in te leiden die vergelijkbaar is met deze voorzien in de [Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening], terwijl het Vlaams gewest bevoegd is om de voorwaarden en modaliteiten van dergelijke vordering uit te werken?
- Is de Milieustakingswet ongrondwettelijk doordat via deze bepaling een particulier kan gedagvaard worden tot het nemen van een herstelmaatregel zonder enig voorafgaandelijke vormelijke voorwaarde die geldt voor de bevoegde overheid, terwijl op grond van [de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening] minstens voorafgaande administratieve rechtshandeling heeft en een verplicht voorafgaand advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid?
- Is de Milieustakingswet ongrondwettig doordat een gedaagde in de stakingsprocedure, op grond van deze wet geen tegenvordering zou kunnen stellen, terwijl het Gerechtelijk Wetboek dit recht in het algemeen aan iedere gedaagde toekent?

Het Grondwettelijk Hof beantwoordt al deze vragen negatief, waardoor het risico op een standaardherstelvordering (zie ons eerder blogbericht) groter lijkt te worden.

De zaken zijn echter niet zo simpel als dat:

- Het Grondwettelijk Hof stelt immers dat de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in zonderheid er op gericht is – lees beperkt is – om “manifeste milieuovertredingen te doen ophouden of te voorkomen”. Het heet dat de wet voorziet in een snel en efficiënt handhavingsinstrument dat aanvullend is ten aanzien van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke middelen ter handhaving van de wetgeving inzake leefmilieu en ruimtelijke ordening.

Het Grondwettelijk Hof beperkt de bevoegdheid van de milieustakingsrechter tot het voorkomen van nieuwe schade:

“B.6.4. Nu het opleggen van een herstelmaatregel, wat de reeds voltrokken overtredingen betreft die geen verdere schade aan het leefmilieu veroorzaken, de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ontsnapt, laat zijn optreden de beoordelingsruimte die de bevoegde gewestelijke overheden genieten inzake de keuze van de herstelmaatregelen, onaangetast”.

Dit is een bijzonder belangrijke begrenzing door het Grondwettelijk Hof van de bevoegdheid van de milieustakingsrechter! Het Hof bevindt de Milieustakingswet dus slechts in overeenstemming met de bevoegdheidsverdelende regels in de mate dat ze geen betrekking heeft op reeds voltrokken overtredingen die geen verdere schade aan het leefmilieu veroorzaken. Een afbraakvordering lijkt niet meer mogelijk. Of de stillegging van een bestaande expoitatie nog mogelijk is, is op vandaag minder duidelijk

- Daarentegen bevestigt het Grondwettelijk Hof dat de “herstelmaatregel” (die eerder een preventieve maatregel of een veiligheidsmaatregel is) niet onderworpen is aan het advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid en daardoor het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel niet schendt. Waar de afbraakvordering bij milieustakingsvordering niet meer lijkt te kunnen, is dit minder belangrijk

- Het Grondwettelijk Hof oordeelt nog dat de federale wetgever wel degelijk vermocht te bepalen dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd is om het bestaan vast te stellen van een handeling die een kennelijke inbreuk is – of een ernstige dreiging daarvan – op de regelgeving inzake de bescherming van het leefmilieu. Hetzelfde geldt voor de daarop van toepassing zijnde verjaringstermijn

- Verder zegt het Grondwettelijk Hof, anders dan in de rechtspraak en de rechtsleer in meerderheid wordt aangenomen, dat de Milieustakingswet “niet de mogelijkheid [beperkt] van de door een inwoner vertegenwoordigde gemeente om zich in de procedure te laten bijstaan door een zelf gekozen advocaat”.

Opnieuw een bijzonder belangrijk strijdpunt dat beslecht wordt door het Grondwettelijk Hof in het voordeel van de gemeente die immers kan tussenkomen in de milieustakingsprocedure om eventuele excessieve eisen van haar inwoners tegen te spreken

- Het Grondwettelijk Hof laat in het midden of andere tegenvorderingen mogelijk zijn, dan enkel deze wegens tergend en roekeloos geding.
Indien geen tegenvordering (anders dan wegens tergend en roekeloos geding) kan ingesteld worden voor de milieustakingsrechter, kan dergelijke tegenvordering alsnog ingeleid worden voor de gewone schadevergoedingsrechter

Aldus is het arrest van het Grondwettelijk Hof niet een volstrekte overwinning voor de die hard-fans van de “substituerende” milieustakingsvordering, zijnde de milieustakingsprocedures gevoerd door inwoners namens hun gemeente. Op een aantal essentiële twistpunten neemt het Grondwettelijk Hof standpunt in die misbruiken van deze wet moeten kunnen beperken

Lees ook ons bericht op de website www.staatshervorming.info.

Deel dit artikel