Het zogenaamde 'Wijzigingsdecreet' van 29 juni 2012 voerde verschillende aanpassingen door aan het Gemeentedecreet. Een daarvan houdt in dat de mogelijkheid voor de burger om in rechte op te treden namens de gemeente wordt ingeperkt.
Met ingang van 1 januari 2013 bepaalde artikel 194, lid 1 Gemeentedecreet:
"Als het college van burgemeester en schepenen of de gemeenteraad nalaten in rechte op te treden, en als gevolg van dit stilzitten het leefmilieu schade toegebracht wordt of een ernstige dreiging op schade aan het leefmilieu ontstaat, kunnen een of meer inwoners in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordeling tot schadevergoeding of boete wegens tergend en roekeloos geding of hoger beroep die kan worden uitgesproken."
Het zogenaamde substitutierecht werd met andere woorden beperkt tot procedures tot bescherming van het leefmilieu. Het instellen van een milieustakingsvordering namens de gemeente blijft dus mogelijk. Diverse andere vorderingen behoorden echter tot het verleden. Zo was het tot de inwerkingtreding van het Wijzigingsdecreet mogelijk dat een inwoner namens de gemeente klacht met burgerlijke partijstelling indiende tegen een schepen van de gemeente.
Het Grondwettlijk Hof heeft deze materiële beperking van het substitutierecht vernietigd met arrest nr. 9/2014
van 23 januari 2014 op grond van hierna volgende overwegingen:
'B.5.1. In het derde middel in de zaken nrs. 5559 en 5560 en in het eerste middel in de zaken nrs. 5568, 5569 en 5570 voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen inzonderheid de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, doordat zij een onverantwoord verschil in behandeling in het leven zouden roepen tussen, enerzijds, personen die namens de gemeente of de provincie in rechte optreden in een zaak die betrekking heeft op het leefmilieu sensu stricto, en, anderzijds, personen die namens de gemeente of de provincie in rechte optreden in een zaak die betrekking heeft op de ruimtelijke ordening of in een zaak die niets met het leefmilieu sensu lato te maken heeft.
B.5.2. Uit de in B.3.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de Vlaamse decreetgever met de bestreden bepalingen met name beoogde om, in het domein van de ruimtelijke ordening, de combinatie van het recht om namens de gemeente of de provincie in rechte op te treden met de milieustakingsvordering bedoeld in de wet van 12 januari 1993 aan banden te leggen, omdat hij oordeelde dat van die combinatie misbruik werd gemaakt en dat het college van burgemeester en schepenen en de deputatie in die procedure worden benadeeld, doordat zij niet in het geding kunnen tussenkomen om hun visie op het gemeentelijk of het provinciaal belang uiteen te zetten of om aan te voeren dat de namens de gemeente of de provincie ingestelde vordering nontvankelijk of ongegrond moet worden verklaard.
B.5.3. In de materies die tot de gemeentelijke of de provinciale bevoegdheden behoren, komt het aan de gemeentelijke en de provinciale overheden toe om onwettige handelingen te doen ophouden of te voorkomen en om daartoe desnoods in rechte op te treden. Artikel 194 van het Gemeentedecreet en artikel 187 van het Provinciedecreet beogen de inwoners van een gemeente of van een provincie in de mogelijkheid te stellen om namens de gemeente of de provincie in rechte op te treden indien het college van burgemeester en schepenen of de deputatie dat ten onrechte nalaten.
Het komt daarbij aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, toe om de vordering of het beroep onontvankelijk te verklaren indien de inwoners die namens de gemeente of de provincie in rechte optreden, geen collectief, maar een louter persoonlijk belang zouden nastreven. Bovendien zal de rechter de vordering of het beroep ongegrond verklaren indien geen onwettigheid werd begaan.
De omstandigheid dat het college van burgemeester en schepenen of de deputatie daarbij de vrije beschikking verliezen over de rechten die het voorwerp van de vordering uitmaken, is het gevolg van het stilzitten van die organen.
B.5.4. De in de parlementaire voorbereiding uitgedrukte motieven kunnen bovendien niet verantwoorden waarom de mogelijkheid om namens de gemeente of de provincie in rechte op te treden, tevens wordt uitgesloten voor andere materies dan de ruimtelijke ordening. In materies die geen betrekking hebben op het leefmilieu sensu lato kan de inwoner immers geen milieustakingsvordering instellen namens de gemeente of de provincie.
Niettemin kan ook in dergelijke zaken het algemeen belang van de gemeente of van de provincie – met inbegrip van de gemeentelijke of de provinciale financiën – in het gedrang komen door het stilzitten van het college van burgemeester en schepenen of van de deputatie.
Zonder dat het Hof zich dient uit te spreken over de juistheid van de perceptie van de decreetgever dat de combinatie van de milieustakingsvordering met het optreden in rechte namens de gemeente of de provincie tot misbruik leidde, moet worden vastgesteld dat de in de parlementaire voorbereiding uitgedrukte motieven evenmin kunnen verantwoorden waarom de mogelijkheid om namens de gemeente of de provincie in rechte op te treden, tevens wordt uitgesloten in zaken die binnen het domein van de ruimtelijke ordening zijn gesitueerd, maar waarin geen misbruik van artikel 194 van het Gemeentedecreet of van artikel 187 van het Provinciedecreet wordt gemaakt. Het kan daarbij gaan om zaken waarin de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of om zaken betreffende werken die zonder vergunning worden uitgevoerd, maar evenzeer om zaken waarin de onwettigheid van een door de gemeente of de provincie uitgereikte vergunning in het geding is.
Het komt aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, toe om een eventueel misbruik begaan door de inwoners te bestraffen. Daartoe vereisen artikel 194 van het Gemeentedecreet en artikel 187 van het Provinciedecreet overigens dat de inwoner die namens de gemeente of de provincie in rechte optreedt, een zekerheidstelling moet aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding - waartoe ook de rechtsplegingsvergoeding behoort – te dragen en in te staan voor de veroordeling tot schadevergoeding of boete wegens tergend en roekeloos geding of hoger beroep die kan worden uitgesproken.
B.5.5. Bovendien heeft de decreetgever, in de mate waarin de combinatie van de milieustakingsvordering met de mogelijkheid om namens de gemeente of de provincie in rechte op te treden, tot misbruik zou hebben geleid, niet onderzocht of dat misbruik kon worden tegengegaan aan de hand van minder ingrijpende maatregelen dan de afschaffing, in alle materies die geen betrekking hebben op het leefmilieu sensu stricto, van de mogelijkheid van de inwoners om het algemeen belang van hun gemeente of provincie te beschermen tegen het onverantwoorde stilzitten van hun bestuur.
B.5.6. De middelen zijn gegrond. Bijgevolg dienen in de bestreden bepalingen de woorden « en als gevolg van dit stilzitten het leefmilieu schade toegebracht wordt of een ernstige dreiging op schade aan het leefmilieu ontstaat, » te worden vernietigd'.
Het Grondwettelijk Hof heeft een schending van het gelijkheidsbeginsel vastgesteld, maar met nadruk gewezen op de verplichting tot zekerheidsstelling die in de meeste substituerende milieustakingsprocedures op vandaag onbestaande of virtueel is en op de mogelijkheid tot het opleggen van een vergoeding wegens tergend en roekeloze procedure.
Hierbij stelt zich volgende vaag: zou de volledige afschaffing van de door zoveel gemeenten (terecht) gevreesde substitutiemogelijk van artikel 194 Gemeentedecreet, zoals deze trouwens initieel werd beoogd door de initiatiefnemers van de vernietigde decreetswijziging, wél de toets van het Grondwettelijk Hof doorstaan?
Lees hier nog ons bericht over het eerdere arrest nr. 29/11 van het Grondwettelijk Hof van 24 februari 2011.