In een overheidsopdrachtendossier had de gemeente, naar eigen zeggen door een administratieve vergissing, nagelaten om tijdig het administratief dossier neer te leggen en een memorie van antwoord op te maken.
De Raad van State herinnert in het arrest nr. 222.984 van 26 maart 2013 aan artikel 21, 3e lid R.v.S.-Wet, waardoor in dergelijk geval, de door verzoekende partij aangehaalde feiten als bewezen worden geacht, tenzij deze kennelijk onjuist zijn.
De Raad van State is streng:
‘Verwerende partij reageert eerst niet op een verzoekschrift tot nietigverklaring en pas na een voor haar negatief auditoraatsverslag voert zij alsnog een verweer en legt zij stukken neer. Verwerende partij moest en kon haar verweer voeren in de memorie van antwoord, maar zij heeft nagelaten een dergelijk stuk in te dienen. Aan verwerende partij toelaten om haar laatste memorie alsnog argumenten aan te voeren die zij reeds in een memorie van antwoord had kunnen formuleren, zou indruisen tegen de rechten van verdediging in de gelijkheid van de procespartijen, nu verzoekende partij niet meer kan repliceren op de argumentatie van verwerende partij. De verwerende partij is ook gehouden tot een loyale medewerking met de rechter om tot een fatsoenlijk onderzoek van de zaak te komen, hetgeen ondermeer inhoudt dat de auditeur-verslaggever op het gepaste tijdstip in staat is zijn verslag op te stellen.
De uiteenzetting in de laatste memorie die verwerende partij had kunnen formuleren in een memorie van antwoord, wordt bijgevolg buiten beschouwing gelaten’.
Referentie: (pub503707) R.v.S., arrest nr. 222.984 van 26 maart 2013.