Een actieve verzoekende partij heeft twee opeenvolgende onontvankelijke beroepen ingediend tegen eenzelfde vergunningsbeslissing bij (toen) de Raad van State. Het hof van beroep te Gent stelt in een arrest nr. 2024/4621 van 27 juni 2024 (na cassatie) dat enkel de eerste procedure stuitende werking heeft op de verjaring voor het instellen van een schadeprocedure tegen de vergunningverlenende overheid.
Dit is het oordeel van het hof:
'De vordering van appellanten is, in -zoverre ze gesteund is op de bouwvergunning d.d. 17 november 1999 - ook naar et oordeel van dit hof - verjaard. De dagvaarding werd pas betekend op 15 oktober 2010, hetzij meer dan vijf jaar ná het arrest van de Raad van State d.d. 5 november 2004 waarmee het eerste annulatieberoep, ingediend op 2 december 1999, tegen deze vergunning werd afgewezen.
Aan het op 17 april 2001 bij de Raad van State tegen dezelfde vergunning d.d. 17 november 1999 ingediende vernietigingsberoep, verworpen bij arrest d.d. 27 november 2007, kan geen stuitende werking meer worden toegekend.
Van belang is Immers de reden van de vernietiging (van het woordje 'vernietigde’) door het Grondwettelijk Hof.
Het Grondwettelijk Hof overwoog bij arrest d.d. 2 februari 2019:
‘B.12.1. De redenen waarom de Raad van State een beroep tot nietigverklaring kan verwerpen zonder de grond van de zaak te hebben onderzocht, kunnen talrijk zijn. Zulks geldt met name wanneer de verzoeker, om redenen bulten zijn wil, zijn belang om in rechte te treden verliest tijdens het geding voor het hoge administratieve rechtscollege, zoals dot het geval Is in de aan het verwijzende rechtscollege voorgelegde zaak,
De termijn die is verstreken tussen de datum van het instellen van het beroep en de datum waarop de Rood van State zijn arrest wijst, kan bijzonder lang zijn en eveneens voorvloeien uit omstandigheden buiten de wil van de verzoeker, zoals dat het geval is In de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak, zodat de termijn waarin is voorzien om een burgerlijke vordering tot schadevergoeding in te stellen, Intussen is verstreken."
Ten aanzien van de rechtzoekende die bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instelt kan - in het objectieve contentieux - dat beroep worden verworpen om een reden die niets te maken heeft met de grond van de zaak Hij moet een nieuwe procedure - ditmaal in het subjectieve contentieux - instellen voor de burgerlijke rechtscolleges teneinde een schadevergoeding te verkrijgen, indien hij de onwettigheid van de betwiste bestuurshandeling aantoont wat een onderzoek van de grond van de zaak door de burgerlijke rechter bij wie de zaak aanhang[g is gemaakt, vereist.
Dergelijk beroep werd hem (vóór de vernietiging van het woordje 'vernietigde' bij voormeld arrest) evenwel ontzegd wanneer de procedure voor de Raad van State meer dan vijf jaar duurde, vermits de termijn om zijn vordering tot schadevergoeding in te stellen voor de burgerlijke rechter dan was verstreken. De betwiste bepaling verplichtte de rechtszoekende die ervoor koos om een bestuurshandeling aan te vechten voor de Raad van State er dus steeds toe om tevens ten bewarende titel een vordering tot schadevergoeding in te stellen voor de burgerlijk rechter, wat leidde tot een praktijk waarbij de rollen van d burgerlijke rechtbanken werden gevuld met zaken die niet in staat van wijzen waren. Dit leidde tevens tot extra kosten voor het instellen van die bewarende procedure, die achteraf mogelijks overbodig bleek (zie ook GwH. nr. 175/2018 d.d. 6 december 2018).
De eerste vernietigingsprocedure tegen de vergunning d.d. 17 november 1999, ingediend bij verzoekschrift d.d. 2 december 1999 en resulterend in het arrest van de Raad van State d.d. 5 november 2004 werkte zodoende stuitend. Het mocht niet in het nadeel van appellanten spelen dat de procedure voor de Raad van State die uitmondde in een niet-vernietiging (net geen) vijf jaar duurde.
De tweede vernietigingsprocedure tegen de vergunning d.d. 17 november 1999 werkte echter niet stuitend, zelfs nu het Grondwettelijk Hof oordeelde dat ook een onontvankelijk of ongegrond beroep voor de Raad van State stuitende werking heeft. Het voordeel van de stuitende werking kan Inderdaad niet meer worden ingeroepen als er reeds eerder een vernietigingsprocedure gevoerd werd tegen dezelfde vergunning (hier deze d.d. 27 november 1999), gegeven waarvan het Hof van Cassatie in huidig dossier niet op de hoogte was.
In zoverre appellanten de gemeente S. fouten ten laste leggen bij het verlenen van de vergunning d.d. 27 november 1999 is hun vordering verjaard.
Referentie PUB511042