Verzoekende partijen hadden een schorsingsberoep ingediend tegen de tenuitvoerlegging van een ministerieel besluit van de minister van werk van 10 januari 2014 'tot vaststelling van de plaatsen erkend als toeristisch centrum in uitvoering van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 betreffende de tewerkstelling op zondag in kleinhandelszaken en kapperssalons gevestigd in badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra'. Hierdoor waren er meer koopzondagen mogelijk in een centrumstad.
De schorsingsvordering werd evenwel in het arrest nr. 228.640 van 6 oktober 2014 door de Raad van State verworpen bij afwezigheid van hoogdringendheid:
- In hoofde van de natuurlijke personen, werkzaam in een winkel:
'De eerste en de derde verzoekende partij (dit zijn beperken zich ertoe te stellen dat het bestreden besluit “een directe en zware impact zal hebben op [hun] gezinsleven in de brede zin [van] het woord”, inzonderheid doordat dit besluit ervoor zal zorgen dat de werkweek nog flexibeler en stresserender zal worden, met alle gezondheidsrisico's van dien. Los van de vaststelling dat deze partijen zich ter zake beperken tot algemeenheden, verduidelijken zij niet in concreto waarom de concrete impact op hun persoonlijke leefsituatie van - bijkomende - zondagsopeningen die op grond van het bestreden besluit mogelijk worden, van dien aard is dat zij het resultaat van de procedure te gronde hierdoor niet kunnen afwachten. Dit klemt te dezen des te meer, daar op heden geenszins blijkt welke de concrete omvang is of zal zijn van de invulling door de werkgevers van de verzoekende partijen van de mogelijkheid tot zondagswerk, noch of het de intentie is van die werkgevers om hiervan gebruik te maken. Alvast blijkt uit het debat dat tot op heden geen enkele winkel of handelszaak in K. gebruik maakt van de mogelijkheden die het bestreden besluit biedt, noch dat de werkgevers van de eerste en de tweede verzoekende partij gebruik zullen maken van de mogelijkheid om hun personeel systematisch op zondag tewerk te stellen. De vrees voor “een directe en zware impact” op het gezinsleven van deze verzoekende partijen door de vereiste flexibiliteit komt de Raad van State in deze stand van het geding derhalve hoe dan ook als voorbarig voor.De Raad van State bedenkt hierbij dat deze verzoekende partijen eraan voorbij lijken te gaan dat, zoals hiervoor is uiteengezet, luidens artikel 17, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, een vordering tot schorsing kan worden aanhangig gemaakt “op elk moment” en dus niet meer, zoals in de voorheen bestaande regelgeving, noodzakelijk in een enig verzoekschrift samen met de nietigverklaring.
- In hoofde van de vakbonden:
In de mate dat de tweede en de vierde verzoekende partij (dit zijn vakverenigingen) zich beroepen op de impact op het gezinsleven van “veel betrokken leden”, zetten zij niet uiteen in welke mate dit voor hen onherroepelijk schadelijke gevolgen veroorzaakt. Tot slot volstaat de enkele bewering van de verzoekende partijen dat het bestreden besluit hun positie in het collectief onderhandelingsproces zou verzwakken, zonder enige nadere illustratie of “bijzondere gebeurtenis” en zonder ook maar enig licht te doen schijnen op de onherroepelijke schadelijke gevolgen hiervan, niet om de spoedeisendheid aan te tonen. Uit wat voorafgaat, volgt dat de verzoekende partijen geenszins aantonen het resultaat van het annulatieberoep niet te kunnen afwachten'.