Kortrijk
Motregen
1° - 5°
Antwerpen
Motregen
1° - 5°
Blog
Blog
17 mei 2014 | Dirk Van Heuven

Duidelijke leegstandsheffingen behoeven geen interpretatie

In een arrest van 29 april 2014 moet het hof van beroep ten node overgaan tot interpretatie van een onduidelijk lokaal belastingsreglement:

In artikel 1 van het kwestieuze belastingreglement wordt de volgende omschrijving van de ‘(gedeeltelijk) verwaarloosde gebouwen’ gegeven:

Worden als verwaarloosde gebouwen beschouwd: de niet-bewoonde of niet-uitgebate gebouwen die al of niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een verklaring van onbewoonbaarheid of als ongezond beschouwd werden door de daartoe gemachtigde Overheid, of waarvoor wegens bouwvalligheid een bevel tot afbraak werd uitgevaardigd door de burgemeester.

Worden als gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen beschouwd: de gebouwen waarvan bepaalde niveaus onbewoond of niet uitgebaat worden en die al of niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een verklaring van onbewoonbaarheid of als ongezond beschouwd werd door de daartoe gemachtigde Overheid, of waarvoor wegens bouwvalligheid een bevel tot afbraak werd uitgevaardigd door de burgemeester.

Appellante doet gelden, zonder daarin te worden tegengesproken door geïntimeerde, dat haar pand niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een verklaring van onbewoonbaarheid of als ongezond beschouwd werd door de daartoe gemachtigde Overheid, of wegens bouwvalligheid het voorwerp heeft uitgemaakt van een door de burgemeester uitgevaardigd bevel tot afbraak.

Het hof sluit zich bij appellante aan dat de tekst van het belastingreglement van geïntimeerde onduidelijk is en dat zich bijgevolg een interpretatie opdringt. In casu zijn er twee mogelijke interpretaties van de tekst van artikel 1 van het belastingreglement waarin wordt omschreven wat onder (gedeeltelijk) verwaarloosde gebouwen dient te worden verstaan. Een eerste interpretatie bestaat erin dat twee cumulatieve voorwaarden worden gesteld en dat een gebouw pas aan belasting onderhavig zal zijn indien het én leegstaat én het voorwerp heeft uitgemaakt van één van de maatregelen die in artikel 1 worden opgesomd. Een tweede interpretatie bestaat erin dat alle leegstaande gebouwen het voorwerp uitmaken van de belasting, ongeacht of ze reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van één van de in het reglement vermelde maatregelen.

Het hof sluit zich bij appellante aan dat op grond van de navolgende redenen voor de eerste interpretatie dient te worden geopteerd.

Vooreerst is dit de enige interpretatie die overeenstemt met de principes die gelden bij het interpreteren van een fiscale wet of een fiscaal reglement. Zowel een strikte interpretatie als een interpretatie in het voordeel van de belastingplichtige impliceren immers dat de belasting enkel kan worden geheven indien aan beide voormelde voorwaarden cumulatief is voldoen.

Vervolgens is het enkel deze interpretatie die strookt met de ratio legis van het belastingreglement, zoals die terug te vinden is in de preambule daarvan:

‘Overwegende dat de aanwezigheid van geheel of gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen op het grondgebied van de Stad de omwonenden ontmoedigt om initiatieven te nemen en zelfs een algemene passiviteit met zich meebrengt voor wat betreft het onderhoud van gebouwen;
Overwegende dat dergelijke situatie het vernieuwen en het restaureren van het patrimonium van onroerende goederen die zich op het grondgebied van de Stad bevinden in gevaar brengt;
Overwegende dat het bijgevolg past de vereiste maatregelen te treffen om de betrokken eigenaars ertoe aan te zetten de nodige herstellingswerken te laten uitvoeren.’

Door de belasting op te leggen aan gebouwen die leegstaan, maar daarentegen op geen enkele wijze verwaarloosd zijn, wordt deze ratio legis op geen enkele wijze bevorderd.

Tenslotte dient te worden vastgesteld dat indien het niet om cumulatieve voorwaarden zou gaan, de toevoeging van de tweede voorwaarde niets zou bijbrengen aan de definitie. Indien de stelling van geïntimeerde zou worden gevolgd, zou zij kunnen volstaan hebben met verwaarloosde gebouwen te definiëren als de niet bewoonde of niet uitgebate gebouwen zonder meer.

Derhalve meent het hof dat de eerste rechter voormeld artikel 1 van het belastingreglement van geïntimeerde incorrect heeft geïnterpreteerd.

Dit alles maakt een onderzoek naar de overige middelen van appellante tegen de betwiste aanslag overbodig.’

Het is aangewezen dat lokale besturen de artikelen van hun reglement zo duidelijk als mogelijk formuleren en in overeenstemming brengen met de in het belastingsreglement geformuleerde ratio legis.

Referentie: Hof van beroep Brussel 30 april 2014, ng., 2010/AR/3038 (PUB501464-2)

Deel dit artikel