In een arrest van 23 december 2011 (nr. 217.043) verwerpt de Raad van State het beroep tot nietigverklaring ingesteld door een vliegtuigmaatschappij tegen het besluit van 8 juli 2005 van het Milieucollege van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarbij haar een administratieve geldboete werd opgelegd ten belope van 2.700 euro wegens inbreuken op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van de geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer. Het eerste middel van verzoekende partij wierp de onwettigheid op van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van de geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer. Volgens verzoekende partij schond dit besluit – naast de Europese regels, wat in dit bericht verder buiten beschouwing wordt gelaten – de bevoegdheidsverdelende regels tussen de federale overheid en de gewesten, zoals vastgesteld door de Grondwet, door artikel 6 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en door de artikelen 4 en 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.
Op de eerste plaats was verzoekende partij van mening dat de vastgestelde geluidsemissienormen het de federale overheid onmogelijk of minstens uiterst moeilijk zouden maken om een eigen en coherente politiek inzake productnormen te voeren – wat een federale bevoegdheid is –, aangezien deze geluidsemissienormen ertoe zouden leiden dat zekere types van vliegtuigen volledig of op bepaalde ogenblikken buiten gebruik dienen te worden gesteld. De Raad van State volgt verzoekende partij niet in haar redenering dat de vastgestelde geluidsemissienormen verkapte productnormen zouden zijn. De Raad van State herinnert aan de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof dat productnormen normen zijn waaraan producten moeten voldoen wanneer – en niet nadat – ze op de markt worden gebracht, waarna de Raad van State vaststelt dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van de geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer geen dergelijke productnormen bevat:
“Er worden geen normen vastgesteld waaraan producten, namelijk vliegtuigen, zouden moeten voldoen voordat ze op de markt worden gebracht. Bij het besluit wordt alleen opgelegd dat het vliegen met zulke toestellen geen overschrijding mag meebrengen van bepaalde geluidsnormen aan de grond wanneer die toestellen op bepaalde tijdstippen over bepaalde gebieden vliegen.
De federale bevoegdheid inzake productnormen omvat niet het vaststellen van regels voor het gebruik van producten zodra die op de markt zijn gebracht; hieruit volgt dat onder meer bepalingen ter bestrijding van geluidshinder die gelden voor het op de markt brengen van luchtvaartuigen, productnormen zijn, maar dat bepalingen ter bestrijding van geluidshinder die tot doel hebben alleen het vliegen met luchtvaartuigen te regelen, dit niet zijn.”
Daarnaast stelde verzoekende partij ook dat het strikt toepassen van de in het besluit vastgestelde emissiegrenswaarden ertoe zou leiden dat luchtvaartmaatschappijen gedwongen worden om hun vluchten van en naar de nationale luchthaven stop te zetten, zodat dit besluit het opnieuw voor de federale overheid uiterst moeilijk zou maken om haar bevoegdheden inzake de uitbating van de nationale luchthaven en de veiligheid van het luchtverkeer uit te oefenen. Opnieuw treedt de Raad van State verzoekende partij niet bij:
“Het betrokken besluit legt grenswaarden vast, dat wil zeggen normen betreffende het geluid zoals dat op de grond wordt waargenomen. Die normen hebben geen betrekking op het opstijgen van of het landen op de luchthaven, maar, algemeen gesproken, op de bescherming van de bevolking tegen de lawaaihinder veroorzaakt door vluchten boven het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De toepassing van het betrokken besluit kan de operatoren weliswaar brengen tot een gedrag waarbij met de belangen van derden meer rekening wordt gehouden, maar daaruit kan niet zomaar worden afgeleid dat bij het betrokken besluit regels inzake vliegverkeer of exploitatie van de luchthaven worden vastgelegd.
De verzoekende partij levert niet het bewijs dat de toepassing van het betrokken besluit de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal onmogelijk of overdreven moeilijk zou maken, en staaft, in het bijzonder, haar bewering niet volgens welke het voor veel toestellen onmogelijk is om aan de toepasselijke geluidsnormen te voldoen en de luchtvaartmaatschappijen gedwongen zullen worden om hun vluchten van en naar de nationale luchthaven stop te zetten.”
Waarna de Raad van State concludeert dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van de geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer de aangehaalde bevoegdheidsverdelende regels niet schendt.
Ook de andere middelen werden verworpen.
Eerder achtte het Grondwettelijk Hof de machtiging van de Brusselse ordonnantiegever aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering om de geluidsemissienormen voor vliegtuigen vast te stellen grondwettelijk (zie arrest nr. 151/2010 van 22 december 2010), terwijl het Hof van Justitie de Brusselse geluidsemissienormen voor vliegtuigen als zodanig niet strijdig bevond met het Europese recht (zie arrest C-120/10 van 8 september 2011).