Steeds meer wordt van een substuerende milieustakingsvordering gebruik gemaakt door burgers om namens de overheid te vorderen wat zijzelf als klager niet meer kunnen vorderen, bijvoorbeeld wegens een onvoldoende belang, verjaring , wegens een ongunstig advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid of wegens voor hen een ongunstige uitspraak van een rechter. Hierbij kunnen vragen gesteld worden.
De combinatie tussen artikel 194 Gemeentedecreet en de milieustakingsvordering doorkruist immers het Vlaamse stedenbouwkundig en milieubeleid. Zo gelden de door de Vlaamse decreetgever vooropgestelde randvoorwaarden uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inzake de herstelvordering niet wanneer een herstelvordering wordt ingeleid op grond van artikel 194 Gemeentedecreet en de Milieustakingswet.[1] Zo geldt het verjaringsregime, de tussenkomst van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid[2], de regeling inzake opeenvolgende herstelvorderingen, de motiveringsplicht inzake handhavingsvorderingen, de verplichte inschrijving op het hypotheekkantoor, e.d.m., niet bij een herstelvordering op grond van de Milieustakingswet, maar wel bij een herstelvordering op grond van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Hetzelfde geldt ten aanzien van de handhaving van de milieureglementering in het Vlaamse Gewest. Het Vlaams Gewest heeft in deze geopteerd voor een bestuurlijke afhandeling onder toezicht van het Milieuhandhavingscollege en de Raad van State.[3]Jazeker, een milieustakingsprocedure kan een efficiënt rechtsmiddel zijn, maar zeker de substituerende milieustakingsvordering heeft perverse effecten die een gemeente niet enkel in verlegenheid kan brengen (bijvoorbeeld na de vernietiging van een door de gemeente verleende vergunning), maar ook aansprakelijkheidsrisico's voor de gemeente kan opleveren. Bovendien worden de rechten van diegene die het voorwerp is van de mileiustakingsvordering in gevaar gebracht.
Het is geweten dat een substituerende milieustakingsvordering moet voorafgegaan worden door een ingebrekestelling aan de gemeente. Bij een ongewenste milieustakingsvordering kan overwogen worden op deze ingebrekestelling in te gaan, bijvoorbeeld door een herstelvordering in te leiden voor de strafrechter of oor de burgerlijke rechter. Dan houdt de gemeente immers de sturing over de procedure.
[1] Zie in die zin prejudiciële vragen hangende voor het Grondwettelijk Hof met rolnummer 4903N.[2] Deze Raad heeft o.a. tot taak om een eensluidend advies te verlenen over de bij de rechtbank in te leiden vordering van de herstelmaatregel van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen bij vastgestelde bouwmisdrijven.[3] Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals gewijzigd bij decreet van 21 december 2007 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI “Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen” en in werking op 1 mei 2009.