De tekst van het arrest nr. 223.644 van 30 mei 2013 spreekt voor zich:
'Zoals reeds opgemerkt in het tussenarrest, worden verzoekers tuchtrechtelijk bestraft voor het nemen van vakbondsverlof in weerwil van de beslissingen van de waarnemende bevelhebber en de stadssecretaris om dat verlof niet toe te staan. Deontologisch laakbaar is bijgevolg, aldus de bestreden beslissingen, dat zij ‘eenzijdig en daardoor met duidelijke onwil’ weigeren om een genomen besluit te respecteren en uit te voeren, niét omdat zij geen recht zouden hebben op het bedoeld vakbondsverlof. Die laatste kwestie vormt met andere woorden wel een aanleiding tot, maar niet de formele redengeving van de tuchtsanctie. Het maakt, in tegenstelling tot wat verzoekers betogen, het gegeven dat zij die weigeringsbeslissingen niet in rechte hebben bestreden wel des te prangend. Indien een ambtenaar immers meent dat een uitvoerbare overheidshandeling die hem treft onregelmatig is, dan valt het hem niet toe die beslissing eigener gezag naast zich neer te leggen en te negeren, al mag hij vanzelfsprekend wél de rechtsmiddelen ertegen gebruiken die het recht hem daartoe ter beschikking stelt. De tuchtoverheid heeft vastgesteld dat dit niet de keuze was van verzoekers en daar de volgende overwegingen bij geformuleerd:
‘Overwegende dat een ambtenaar verplicht is zijn ambt op een loyale, integere en gehoorzame wijze uit te oefenen onder het gezag van zijn hiërarchische chef en dat een weigering om de hem regelmatig en wettig gegeven opdrachten uit te voeren aanleiding kan geven tot het opleggen van een tuchtsanctie;
Overwegende dat het aan een ondergeschikte niet toekomt de doelmatigheid of de opportuniteit van een beslissing te beoordelen en op een lichtzinnige wijze eenzijdig te negeren;
Overwegende dat een beslissing waarbij het bestuur aan een ambtenaar een bepaalde taak opdraagt of verbod oplegt, een uitvoerbare beslissing is;
Overwegende dat een opdracht van een hiërarchische overheid enkel zou mogen geweigerd worden indien die opdracht kennelijk onwettig is.
Overwegende dat, niettegenstaande een ambtenaar een hem gegeven opdracht onwettig kan achten en zich aldus tot een bevoegde overheid kan wenden om aan de uitvoerbaarheid een voorlopig of definitief einde te doen maken, de ambtenaar in afwachting van de uitspraak van de aangesproken overheid de beslissing moet blijven uitvoeren;
Overwegende dat van een ambtenaar mag verwacht worden dat hij, in positieve zin, blijk geeft van een volledige inzet en zijn opdrachten zo correct en efficiënt mogelijk uitvoert en, in negatieve zin, zich moet onthouden van handelingen die de samenwerking of de resultaten van de groep in het gedrang kunnen brengen;
Overwegende dat deze plichten niettegenstaande de hem overeenkomstig de wet van 19 december 1974 en het KB van 28 september 1984 toegekende prerogatieven, ook van toepassing zijn op een personeelslid-vakbondsafgevaardigde.’
De “’op een bewuste, manifeste onwil’ gebaseerde houding ‘om een genomen besluit te respecteren en uit te voeren’ is het laakbare gedrag waarvoor een straf is opgelegd. Het moedwillig negeren van een bevel van de hiërarchische overheid kan bezwaarlijk gelden als een handeling die een vakbondsafgevaardigde mag stellen in zijn hoedanigheid of die rechtstreeks verband houdt met de door hem uitgevoerde prerogatieven.
In dat opzicht is de kritiek van verzoekers in hun eerste en tweede middel, niet rechtstreeks gericht tegen de bestreden tuchtmaatregelen, maar stellen zij de vraag centraal of zij terecht aanspraak konden maken op vakbondsverlof. Het is kritiek die zij op de verkeerde beslissingen betrekken, want die in wezen is gericht tegen de weigeringsbeslissingen van 9 en 14 april 2009, die oordelen dat dit niet het geval is en die niet het voorwerp zijn van voorliggende beroepen. Ten tijde van het instellen van voorliggende beroepen, op 21 oktober 2009, was de beroepstermijn tegen de voornoemde weigeringsbeslissingen hoe dan ook verstreken, zodat de eventuele onwettigheid ervan thans ook niet meer ontvankelijk tegen de tuchtstraf mag worden aangevoerd, aangezien de voornoemde beslissingen niet specifiek voorbereidend zijn ten aanzien van de aangevochten tuchtbeslissingen.
Geheel ten overvloede dan ook, merkt de Raad van State op dat verzoekers zich vergissen dat zij hoe dan ook aanspraak konden maken op het vakbondsverlof. Het in artikel 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 bedoelde verlof wordt immers slechts van rechtswege verkregen wanneer uit de door het personeelslid voorgelegde oproeping volgt dat die betrekking heeft op een deelname aan de werkzaamheden van de in de vakorganisatie opgerichte algemene commissies en comités (Cass., 21 mei 2012, C.11.0482.N/3).
Hoewel uitdrukkelijk op dit cassatiearrest gewezen in het auditoraatsverslag, laten verzoekers opvallend na om er in hun voor het overige uitvoerige laatste memorie op in te gaan. In casu oordeelde verwerende partij dat aan de voorwaarden voor het vakbondsverlof niet voldaan was, onder meer omdat geen toelichting werd gegeven aangaande de aard van de algemene commissie waarnaar de nota verwijst, zodat de aard van de activiteit waarvoor het vakbondsverlof wordt gevraagd niet kon worden nagegaan op haar overeenstemming met het syndicaal statuut. Zoals uit voormeld cassatiearrest blijkt en ook de Raad van State bijvalt, vormt dit een regelmatig motief om het verlof te weigeren'.
Referentie: Pub502256, RvS nr. 223.644 van 30 mei 3013.