In een arrest van 22 december 2010 (149/2010) diende het Grondwettelijk Hof zich uit te spreken over de vraag of de federale overheid bevoegd is om de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen uit te vaardigen.
Door de verzoekende partijen werd onder meer aangevoerd dat de federale wetgever afbreuk doet aan de gewestelijke leefmilieu bevoegdheid (artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1° BWHI).
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de betreffende wet een productnorm is die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort:
"B.5.2. Door de geregistreerde aardoliemaatschappijen die benzineproducten en/of dieselproducten uitslaan tot verbruik, te verplichten om jaarlijks een bepaalde hoeveelheid duurzame biobrandstoffen in verbruik te stellen, leggen de bestreden bepalingen een productnorm op in de zin van artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Die verplichting houdt immers een voorwaarde in waaraan, op straffe van de « administratieve boete » bedoeld in artikel 10 van de bestreden wet, dient te zijn voldaan bij het op de markt brengen van benzine- of dieselproducten. De omstandigheid dat niet elke eenheid van het op de markt gebrachte product aan die voorwaarde dient te voldoen, sluit de kwalificatie als productnorm niet uit. Bijgevolg was de federale wetgever bevoegd om die verplichting op te leggen. "
Het Grondwettelijk Hof heeft vervolgens twee prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de overeenstemming van de wet met Richtlijn 98/70/EG van van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad en met Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad « betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
jvanpraet@publius.be