In een aansprakelijkheidsdossier, na vernietiging van een weigeringbeslissing tot het verlenen van een milieuvergunning, argumenteerde de overheid dat uit de enkele omstandigheid dat een onwettigheid werd begaan, dient te worden afgeleid dat een fout in de zin van artikel 1382 BW werd gepleegd.
Dit zou maar het geval zijn wanneer de onwettigheid bestaat in de overtreding van een welbepaalde rechtsnorm die de overheid oplegt op een welbepaalde manier te handelen of zich van handelen te onthouden.
In andere gevallen zou de fout slechts vaststaan wanneer de overheid niet gehandeld heeft zoals het van een normaal zorgvuldig optredende overheid, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden mocht worden verwacht, en zou de rechter aldus, niettegenstaande het vernietigingsarrest van de Raad van State, deze toets aan de zorgvuldigheidsnorm moeten maken.
De rechtbank van eerste aanleg te Brussel maakt in het vonnis van 29 juli 2010 brandhout van deze argumentatie:
“De rechtbank volgt dit verweer van het Vlaams Gewest niet.
De door de Raad van State in een vernietigingarrest vastgestelde machtsoverschrijding zal immers steeds tot het besluit moeten leiden dat een norm is overschreden die de overheid verplichtte op een bepaalde wijze te handelen of zich van handelen te onthouden. Ook in de gevallen waarin de overheid een discretionaire beoordelingsbevoegdheid heeft, kan deze overheid zich immers aan een machtsoverschrijding schuldig maken, hetgeen zich vertaalt in een schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zoals de “zorgvuldigheidsplicht”. De rechterlijke toets om te besluiten tot een schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur loopt in werkelijkheid gelijk met de beoordeling or de overheid gehandeld heeft zoals het van een normaal zorgvuldig optredende overheid, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden, mocht worden verwacht.
Het onderscheid dat het Vlaams Gewest wenst te maken, is in werkelijkheid dan ook onbestaande, en is terug te brengen tot een verschil in discours naardelang de toets van het discretionair overheidshandelen wordt gemaakt door de bestuursrechter in het vernietigingscontentieux dan wel door de burgerlijke rechter in aansprakelijkheidsgeschillen.Wanneer de Raad van State in een vernietigingsarrest, dat bindend is voor de burgerlijke rechter, de overtreding van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vaststelt, zal de burgerlijke rechter dan ook noodzakelijkerwijze dienen te besluiten dat een fout werd gepleegd, en kan hij zijn beoordeling van het discretionair overheidsoptreden niet meer in de plaats stellen van de beoordeling die [door] de Raad van State werd gemaakt, om tot een afwezigheid van fout te besluiten.
De door de Raad van State vastgestelde onwettigheid of machtsoverschrijding maakt dan ook steeds, behoudens in het geval van een schulduitsluitingsgrond, een fout uit in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.
De door het Vlaams Gewest aangehaalde rechtspraak van het Hof van Cassatie doet hieraan geen enkele afbreuk, laat staan dat er een “kentering” zou zijn geweest in de visie van dat Hof in recente arresten. Voor zoveel als nodig merkt de rechtbank terzake op dat in het arrest van het Hof van Cassatie van 25 oktober 2004 waarnaar het Vlaams Gewest verwijst geen sprake was van een vernietigingsarrest van de Raad van State, doch enkel van een vaststelling van onwettigheid door het arbeidshof. Het arrest van 8 februari 2008 heeft dan weer betrekking op de schulduitsluitingsgrond van de onoverkomelijke dwaling, en laat het beginsel overeind dat de door de Raad van State in een vernietigingsarrest vastgestelde onwettigheid steeds leidt tot het bestaan van een fout, met als enige uitzondering het geval waarin de overheid zich op een schulduitsluitingsgrond, zoals de onoverkomelijke dwaling kan beroepen.”
Ref. Rb. Brussel 29 juli 2010, ng (D7468/1)