In het arrest nr. 197.783 van 13 november 2009 repliceert de Raad van State als volgt op het middel dat de samenstelling van het NSECD strijdt met de artikelen 10, 81 en 82 EEG-verdrag:
"Uit artikel 10 van het EG-verdrag kan worden afgeleid dat de lidstaten geen maatregelen mogen nemen of handhaven die het nuttig effect van de op de ondernemingen toepasselijke mededingingsregels, die onder meer voortvloeien uit de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag, ongedaan kunnen maken.
Indien een inbreuk wordt vastgesteld op de artikelen 81 en 82 en die inbreuk kan worden toegerekend aan de betrokken lidstaat, doordat een overheidsmaatregel de vastgestelde concurrentiebeperkende gedraging oplegt, begunstigt of de werking ervan versterkt, ligt een schending voor van de eerstgenoemde verdragsbepaling.
Het feit dat de overheid haar beslissingsbevoegdheid met betrekking tot handelsvestigingen in bepaalde gevallen kan delegeren aan andere instanties, neemt niet weg dat ze er op moet toezien dat die instanties niet zijn samengesteld uit particuliere marktdeelnemers en dat ze blijk geven van voldoende onafhankelijkheid
en deskundigheid en dat ze hun beslissingen nemen in het algemeen belang (HvJ 17 oktober 1995, C-140/94, C-141/94 en C-142/94, DIP SpA, Jur. 1995, I-3257).
Overeenkomstig artikel 6 van de handelsvestigingenwet is het SECD samengesteld uit “gespecialiseerde ambtenaren van ministeriële departementen en openbare instellingen”. Uit artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1975 houdende samenstelling van het Sociaal-Economisch Comité voor X-11.017 en 11.016 en 11.021-28/45 de distributie kan voorts worden opgemaakt dat acht leden en acht plaatsvervangende leden worden aangewezen uit personeelsleden van verscheidene federale departementen en dat drie leden en drie plaatsvervangende leden kunnen worden voorgesteld door de gewestregeringen “onder de leden van het Gewestelijk Bestuur van de Stedenbouw en de Ruimtelijke Ordening” als vertegenwoordigers van elk van de drie gewesten. Gelet op deze bepalingen kan, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij voorhoudt, niet worden aangenomen dat het SECD zelfs ten dele zou zijn samengesteld uit personen “die de belangen van de middenstand vertegenwoordigen”. Ook al is het ongunstige advies van het SECD bindend voor
het college van burgemeester en schepenen, toch blijkt in de gegeven omstandigheden niet dat de door de verzoekende partij bestreden beslissingen niet neutraal zouden zijn of niet in het algemeen belang zouden zijn genomen".
De Raad van State heeft zich niet uitgesproken over de verenigbaarheid van de samenstelling van het NSECD met de Dienstenrichtlijn.