In een arrest van 12 april 2016 van de 9e kamer van het hof van beroep te Gent wordt in zoveel woorden gesteld dat er geen voortgezet misdrijf bestaat in de zin van artikel 6.1.1., lid 1, 1° VCRO.
De gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur stelde evenwel dat hij zijn vordering nog kan enten op het misdrijf zoals voorzien in artikel 6.1.1., lid 1, 6° VCRO, m.n. een voortgezet misdrijf van een met het gewestplan strijdig gebruik, bestaande uit een ‘niet door de strafrechtelijke verjaringstermijn onderbroken’ reeds op zichzelf, (als aflopend misdrijf) strafbare handelingen van met het gewestplan strijdig gebruik, die zouden gepleegd zijn met dezelfde misdadige zet, zoals bedoeld in artikel 65 Sw.'
Het hof wijst erop dat er maar sprake kan zijn van een ‘voortgezet’ misdrijf van met het gewestplan strijdig gebruik indien er sprake is van ruimtelijke implicaties.
Dit was in casu niet het geval:
‘De vader van M. verkreeg op 6 november 1979 een bouwvergunning voor het verbouwen van een bestaande woning. Evenwel werd het bestaande gebouw gesloopt en werd een nieuwbouw opgericht, iets meer verwijderd van de straat dan het oude gebouw. Los van de mogelijke ruimtelijke implicaties van het bestaan van deze nieuwe constructie op de goede ruimtelijke ordening, is het hof van oordeel dat het gebruik van voor bewoning (als één woonentiteit) in onderhavig specifiek geval geen ruimtelijke implicaties heeft, te meer nu ook indien vader W. zich had gedragen naar de verkregen bouwvergunning, er evenzeer sprake zou zijn van bewoning/één woonentiteit op kwestieus perceel.
De vordering is dan ook af te wijzen als niet gegrond.’
Ref.: Gent, 12 april 2016, AR 2012/2886 en AR 2015/2134, ng. (Pub501702)