In het arrest nr.191.153 van 9 maart 2009 stelde de tiende kamer van de Raad van State dat "het enkele feit dat verzoeker, hangende het huidige geding bij de Raad van State soortgelijke of identieke aanvragen heeft ingediend, niet beschouwd kan worden als een verzaking aan de bouwaanvraag die in laatste instantie geleid heeft tot het bestreden besluiten". Deze uitspraak kwam voor velen als een opluchting, nu het een versoepeling leek in te houden van de eerdere bijzonder strenge rechtspraak.
Enkele maanden later heette het in het arrest nr.197.711 van 12 november 2009 van de zevende kamer dat "uit de omstandigheden eigen aan de zaak blijkt dat tussenkomende partij door het indienen van een neiuwe aanvraag voor een stedenbouwkundige vrgunning verzaakt heeft aan de eerste aanvraag die leidde tot de door de Raad van State vernietigde stedenbouwkundige vergunning". Daardoor zou ook de milieuvergunning van rechtswege vervallen zijn.
De rechtspraak van de Raad van State heeft nog niet verduidelijkt wat de omstandigheden zijn waaruit zou moeten blijken dat wel of niet afstand werd gedaan van de eerdere vergunnung. Misschien zal de Raad voor Vergunningsbetwistingen deze klaarheid brengen?
In elk geval moet de aanvrager zich er (nog steeds) voor hoeden om zomaar een nieuwe, volledig hernemende stedenbouwkundige aanvaag in te dienen, - bijvoorbeeld omdat een vernietigingsberoep lopende is of omdat zich nog een kleine aanpassing opdringt.
Dit kan bijzonder onaangename gevolgen hebben, namelijk het verval van de eerder bekomen stedenbouwkundige -én milieuvergunningen.
De aanvrager heeft er dus alle belang bij om zeer duidelijk aan te geven dat géén afstand wordt gedaan van de eerdere vergunning en waar mogelijk om het voorwerp van de nieuwe aanvraag te beperken tot het strikt noodzakelijke.
Referentie: S. DE RIDDER, "De verzaking aan de bouwaanvraag en de koppeling tussen de stedenbouwkundige en de milieuvergunning", MER 2010, 153-154.