Op 15 november 2022 heeft de Vlaamse Regering de verdere uitbating en de uitbreiding van een stortplaats in Kortemark vergund, waardoor desbetreffende stortplaats gronden mag aanvaarden waarin tot 50 mg/kg PFOS aanwezig is.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen besloot in het arrest van 8 februari 2024 met nr. RvVb-A-2324-0438 tot vernietiging van voormelde beslissing wegens strijdigheid met de bepalingen van Europese Verordening 2019/1021.
Artikel 7, tweede lid van deze verordening stelt dat ‘afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV bij deze verordening vermelde stof bestaat of daarmee verontreinigd is, zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met deel 1 van bijlage V bij deze verordening zodanig verwijderd of nuttig toegepast dat ervoor wordt gezorgd dat de POP's daarin worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet, zodat het resterende afval en de vrijkomende stoffen geen kenmerken van POP's vertonen.’
Op deze regel bestaan twee uitzonderingen en de Vlaamse Regering oordeelt in haar beslissing dat de minst strenge uitzondering (a) moet worden toegepast. Evenwel voerden de verzoekende partijen in hun verzoekschrift de toepassing aan van de meest strenge voorwaarde (b).
De Raad stelt hieromtrent het volgende:
3.2. ‘De verzoekende partijen voerden in hun administratief beroepschrift aan dat op het projectperceel gevaarlijke afvalstoffen ontvangen worden en voeren aan dat de voorziene werkwijze in strijd is met de POP-verordening, waarbij naar artikel 7, vierde lid, a) en b) daarvan verwezen wordt. In de bestreden beslissing wordt op dit onderscheid niet ingegaan en er wordt niet aangegeven waarom, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren in hun beroepschrift, er wel degelijk gebruik kan worden gemaakt van artikel 7, vierde lid, punt a) POP-verordening.
[…]
In het licht hiervan moet met de verzoekende partijen worden vastgesteld dat in de bestreden beslissing ten minste niet afdoende gemotiveerd werd waarom op de met PFOS-vervuilde gronden die op de hervergunde stortplaats ontvangen mogen worden, punt a) van artikel 7, vierde lid, POP-verordening van toepassing is en niet punt b).’
Voorts zou de Vlaamse Regering onvoldoende onderzoek hebben verricht naar de impact van de uitbating van de stortplaats met PFOS-houdende gronden op de waterkwaliteit van de Speyebeek en Handzamevaart.
De Raad stelt hieromtrent het volgende vast:
4.3. ‘Door niet te antwoorden op de bezwaren uit het administratief beroepschrift over het gebrek aan onderzoek naar de mogelijke achteruitgang van de toestand door het lozen van PFOS ver boven de milieukwaliteitsnorm in een oppervlaktewaterlichaam waarin de milieukwaliteitsnorm voor deze stof overschreden wordt, miskent de verwerende partij in de bestreden beslissing de motiveringsplicht.’
Naast dit beroep stelde ook de gemeente Kortemark een vernietigingsberoep in tegen de nieuwe uitbating van de stortplaats. Omdat het beroep van de omwonenden en de lokale milieuorganisatie nu wordt ingewilligd en de Raad de vergunning vernietigt, heeft het beroep van de gemeente geen voorwerp meer. Het wordt daarom afgewezen.