Daar waar er sinds geruime tijd duidelijkheid is over de verplichting tot bekendmaking van de gunningscriteria en subgunningscriteria, is dit veel minder het geval met betrekking tot de beoordelingsmethodiek die de aanbestedende overheid toepast op deze gunnings- en subgunningscriteria.
Tot op heden werd door de rechtspraak aangenomen dat dergelijke verplichting niet - althans niet letterlijk - in de overheidsopdrachtenreglementering terug te vinden is, maar mogelijks vereist is ingevolge het transparantiebeginsel.
Op aangeven van de verzoekende partij heeft de Raad van State in een arrest van 6 januari 2015 met nr. 229.723, nv TNS Dimarso beslist om hieromtrent de volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen :
"1/Dient artikel 53, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op zichzelf genomen en samengenomen met een draagwijdte van de Europeesrechtelijke beginselen inzake gelijkheid en transparantie inzake overheidsopdrachten zo te worden geïnterpreteerd dat de aanbestedende overheid, indien gegund wordt aan de inschrijver met de vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid economisch meest voordelig aanbieding, er steeds toe gehouden is om de beoordelingsmethodiek of afwegingsregels, wat hun voorzienbaarheid, gangbaarheid of draagwijdte ook is, aan de hand waarvan de offertes volgens de gunningscriteria beoordeeld zullen worden, steeds vooraf vast te stellen en in de aankondiging of het bestek op te nemen, 2/ dan wel indien er geen dergelijke algemene verplichting is, dat er omstandigheden zijn, zoals onder meer de draagwijdte, het gebrek aan voorzienbaarheid, of het gebrek aan gangbaarheid van deze afwegingsregels, waarin deze verplichting wel geldt ?"
In haar tweede middel voerde de verzoekende partij aan dat de aanbestedende overheid verplicht was om de beoordelingsmethodologie, namelijk de gehanteerde ordinale schaal "laag-matig-hoog", bij de beoordeling van het eerste gunningscriterium 'kwaliteit' voorafgaandelijk in het bestek of de aankondiging bekend te maken.
De Raad van State wijst erop dat in de overheidsopdrachtenreglementering zelf nergens expliciet sprake is van een voorafgaande bekendmaking van de beoordelingsmethodiek. Idem dito wat de Europese Richtlijnen betreft.
De verzoekende partij is van oordeel dat de huidige rechtspraak van de Raad van State die inhoudt dat er geen algemene, principiële verplichting is om de beoordelingsmethodiek op voorhand mee te delen, onhoudbaar is geworden. In het licht van het transparantiebeginsel zoals toegepast binnen de rechtspraak van het Hof van Justitie meent zij dat artikel 53, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG dient te worden gelezen in de zin dat de aanbestedende overheid verplicht is om naast de weging tevens de voor de evaluatie dienstige beoordelingsmethodiek bekend te maken, zoals te dezen het hanteren van een ordinale schaal met klassen bepaald als "hoog-matig-laag". Om die reden vraagt zij nopens de toepassing van voormeld artikel een prejudiciële vraag tot uitlegging voor te leggen aan het Hof van Justitie.
De Raad van State stelt vast dat in de eerdere arresten van het Hof van Justitie (zaak C-532/06 Lianakis en zaak T-461/08 Evropaïki Dynamiki) enkel ingegaan wordt op de vraag naar de bekendmaking van de gunningscriteria en de subgunningscriteria, maar niet inzake de beoordelingsmethodiek en beslist daarom om op het verzoek tot prejudiciële vraagstelling in te gaan.