Kortrijk
Onweer
12° - 17°
Antwerpen
Regen
13° - 21°
Blog
Blog
04 maart 2015  | Dirk Van Heuven

Beslagrechter schorst dwangsommen op tot HRH haar dwangsombevoegdheid herneemt

Met arrest nr. 221.251 van 31 oktober 2012 besliste de Raad van State dat het tot de uitsluitende bevoegdheid van de gewone rechter behoort om de beslissing van de HRH waarbij een opeisbare som slechts gedeeltelijk invorderbaar wordt verklaard, op haar externe en interne wettigheid te toetsen en te onderzoeken of zij strookt met de wet, dan wel of zij op machtsoverschrijding berust. De rechtsmacht van deze rechter sluit die van de Raad van State uit.

Amper enkele maanden later, in een arrest nr. 222.714 van 4 maart 2013, achtte de Raad van State zich plots wél bevoegd en werd op andersluidend advies van het auditoraat een gelijkaardige beslissing van de HRH vernietigd. Het heette dat het grondwettelijk principe van de scheiding van de machten en het fundamenteel beginsel dat rechterlijke beslissingen alleen kunnen worden gewijzigd door aanwending van de rechtsmiddelen, de openbare orde raken.

Deze uitspraak werd evenwel door het Hof van Cassatie met arrest van 20 maart 2014 vernietigd.

Inmiddels heeft de Raad van State met arrest nr. 227.217, 227.218 en 227.219 van 29 april 2014 beslist 2 prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

Praktische consequentie van dit alles is dat er op dit ogenblik geen dwangsomdossiers meer worden behandeld door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. Onnodig te zeggen dat dit voor de betrokken verzoekende partijen een onplezierige situatie is. Zij leven tussen hoop en angst, en intussen kunnen de dwangsommen verder oplopen.

Onder verwijzing naar de parlementaire vraag van 9 december 2014, besliste de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, in een vonnis van 20 januari 2015 een uitvoeringsprocedure van de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur te schorsen tot dat er definitief wordt geoordeeld over de bevoegdheid van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ex artikel 6.1.21 VCRO en er uitspraak wordt gedaan door de HRH over het verzoek van eiser tot kwijtschelding of vermindering van dwangsommen.

De substantiële overweging luidt als volgt: “Gelet op de hangende geschillen voor de Raad van State, de terzake gestelde prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof, het feit dat mogelijks door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de dwangsommen gedeeltelijk worden kwijtgescholden aan eiser en het feit dat eiser reeds een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat in afwachting van de definitieve beslissing van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot de verzoeken van eiser tot kwijtschelding, vermindering van dwangsommen, de uitvoeringsprocedure dient geschorst te worden.

De verdere behandeling van de zaak wordt onbepaald uitgesteld en de beslissing nopens de kosten wordt aangehouden.”

De beslagrechter verwijst uitdrukkelijk naar de parlementaire vraag van 9 december 2014 waarover wij eerder hebben gerapporteerd. De beslagrechter stelt dat 'uit de vraag om uitleg en het antwoord van minister Joke Schauvliege kan men minstens opmaken dat men zich vragen stelt over het optreden van de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteurs'.

Referentie: pub7827-5, Rb. OVL. Dendermonde van 20 januari 2015 (rol nr. 14/1881/A)

Deel dit artikel