Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
23 maart 2019  | Dirk Van Heuven

Wanneer kan een koop-verkoopovereenkomst, door de overheid gesloten met miskenning van de mededingingsverplichting, op vraag van een derde vernietigd worden?

Het hof van beroep te Antwerpen vernietigt in een belangwekkend arrest van 25 februari 2019 een erfpachtovereenkomst, nadat eerder, eveneens op verzoek van een derde, de overheidsbeslissing tot sluiting van een efpachtovereenkomst door de Raad van State werd vernietigd. De redenering van het hof kan evenwel helemaal toegepast worden op een koop-verkoopovereenkomst.

Het hof hecht veel belang aan het In essentie kwam dit arrest erop neer dat overheidsgoederen niet zonder voorafgaande mededinging kunnen vermarkt worden.

Eerst herinnert het hof eraan dat krachtens artikel 1108 BW tot de geldigheid van een overeenkomst 4 voorwaarden zijn vereist, met name de toestemming van de partij die zich verbindt, de bekwaamheid om contracten aan te gaan, een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis en de geoorloofde oorzaak van de verbintenis.

Vervolgens wordt de overeenkomst vernietigd wegens ongeoorloofde oorzaak (de artikelen 1131 en 1133 BW). Het hof overweegt:

'De oorzaak van de uit overeenkomst voortvloeiende verbintenissen bestaat uit de beweegredenen of de concrete motieven die de partijen of een van hen ertoe hebben bewogen de betrokken overeenkomst aan te gaan (vgl. Cass. 31 oktober 1952, RCJB 1953, 5). Enkel de essentiële beweegredenen voor de beslissing tot contracteren komen daarbij in aanmerking, niet de bijkomende of secundaire gevolgen (vgl. Cass. 23 juni 1977, RW 1977-78, 1996).

Van ongeoorloofdheid van de oorzaak van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen is sprake wanneer één van de determinerende beweegredenen van de partijen, en op zichzelf beschouwd, strijdig is met de openbare orde en de goede zeden. Dat laatste is onder meer het geval wanneer een onwettige toestand door een van de partijen hoofdzakelijk wordt nagestreefd (vgl. Cass. 19 mei 2005, RW 2007-2008, 982). De onwettige toestand die door de partijen of één van hen wordt nagestreefd, is in principe een toestand die strijdig is met een rechtsregel van openbare orde of van dwingend recht. dat volgt uit artikel 6 BW dat luidt:

‘Aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, kan door bijzondere overeenkomsten geen afbreuk worden gedaan.

(...)

‘Met de appellanten, daarin reeds gevolgd door de eerste rechter, is ook dit hof van oordeel dat de miskende beginselen waarvan sprake in het hierboven geciteerde arrest van de Raad van State, de openbare orde raken. De beginselen vormen een juridische grondslag van de morele orde die zich opdringt aan de overheid in haar betrekkingen met de rechtssubjecten. Zij betreffen de grondvesten van de maatschappelijke ordening.

Anders dan de eerste rechter en met de appellanten is dit hof verder van oordeel dat de miskenning van de gezegde beginselen van openbare orde [=de miskenning van de mededingingsplicht] hier één van de determinerende beweegredenen van de eerste geïntimeerde is geweest om de litigieuze erfpachtovereenkomst met de andere geïntimeerde tot stand te brengen. Met die erfpachtovereenkomst werd een met die beginselen en dus met de openbare orde strijdige toestand door de eerste geïntimeerde hoofdzakelijk nagestreefd. Die overeenkomst was het middel om de onwettige toestand te bereiken. Hoofdzakelijke bedoeling van de eerste geïntimeerde was immers duidelijk met de andere geïntimeerde een overeenkomst te sluiten over het verwerven van zakelijke rechten zonder dat de noodzakelijk transparante procedure werd gevolgd

Overeenkomsten met een ongeoorloofde oorzaak zijn absoluut nietig (vgl. o.a. Cass. 15 februari 2016, AR C.14.0448.F). De nietigverklaring ervan kan worden gevorderd door iedere belanghebbende, dus ook door derden die vreemd zijn aan die overeenkomsten, zoals hier de appellanten ten aanzien van de litigieuze erfpachtovereenkomst. Van rechtsmisbruik is geen sprake.

Referentie: Antwerpen, 25 februari 2019, nr. 2019/1796 (rolnr. 2016/AR/2154), ng. (pub504436).

Deel dit artikel