Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
30 juni 2014  | Dirk Van Heuven

Voortzettingsregeling Raad voor Vergunningsbetwistingen vernietigd

Met arrest nr. 98/2014 van 30 juni 2012 doet het Grondwettelijk Hof uitspraak over het beroep tot vernietiging tegen een aantal nieuwigheden ingevoerd door het decreet van 6 juli 2012 houdende de wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft.

Doorstaat de ‘vereenvoudigde behandelingen’ van artikel 4.8.14 VCRO de toets van de Raad van State, dan is dit niet het geval voor wat betreft de verplichting tot voortzetting van de procedure in artikel 4.8.19 VCRO.

De nieuwe bepaling luidde als volgt:

'Art. 4.8.19. Wanneer de Raad de bestreden beslissing geschorst heeft, moet de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Indien geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan de Raad volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld door de Vlaamse Regering de bestreden beslissing vernietigen.
Heeft de Raad de bestreden beslissing niet geschorst, dan moet de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Dient hij geen verzoek tot voortzetting in, dan geldt ten aanzien van hem een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding.
De termijn van vijftien dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing'.
Het Grondwettelijk Hof beslist:

‘B.10.1. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever, door het invoeren van een bijkomende « hakbijl »-procedure waarvan de inachtneming gemakkelijk kan worden nagegaan door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, een wettig doel nastreeft, namelijk ten gronde het onderzoek van de Raad voor Vergunningsbetwistingen beperken tot uitsluitend de vorderingen die na een eerste onderzoek in de schorsingsprocedure voor vernietiging vatbaar blijken te zijn (artikel 4.8.3 van de VCRO).

Het Hof dient evenwel erover te waken dat de bestreden maatregel niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het recht op toegang tot de rechter, met name gezien de gevolgen die de schending ervan kan teweegbrengen voor de situatie van de gedingvoerende partijen.

B.10.2. Een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening van het schorsingsarrest, verplicht de betrokken partijen een heel actieve houding aan te nemen gedurende de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Niettegenstaande aan die partijen enkel een formeel verzoek tot voortzetting wordt gevraagd, zonder inhoudelijke standpunten, zou een dermate korte vervaltermijn afbreuk kunnen doen aan de rechten van de verdediging indien hij hen niet in staat stelt op bevredigende wijze overleg te plegen met hun advocaat; hij vormt in elk geval geen relevante maatregel in het licht van het door de decreetgever nagestreefde doel, aangezien de korte duur van de termijn de partijen ertoe kan brengen steeds een verzoek tot voortzetting in te dienen, waardoor het nut van de « hakbijl »-procedure verdwijnt.

Hierop vernietigt het Grondwettelijk Hof in artikel 4.8.19 telkenmale de woorden ’15 dagen’.

Op heden geldt nog steeds een verplichting tot voortzetting, maar deze is niet aan termijnen gebonden en daardoor doelloos. Ongetwijfeld zal de decreetgever ingrijpen door een langere voortzettingstermijn toe te staan. Bijvoorbeeld, 30 dagen.

Deel dit artikel