Kortrijk
Regen
7° - 15°
Antwerpen
Regen
8° - 15°
Blog
Blog
10 augustus 2016  | Publius

Vervaltermijn milieuvergunning loopt niet tijdens vernietigingsprocedure voor Raad van State

De Raad van State verwoordt het in het arrest nr. 233.938 van 25 februari 2016 als volgt:Artikel 28, § 1, 1°, van het milieuvergunningsdecreet bepaalt dat de vergunning van rechtswege vervalt wanneer zij betrekking heeft op een inrichting die “niet in gebruik werd genomen binnen de krachtens artikel 17 bepaalde termijn”. Luidens het derde lid van voormeld artikel 17 mag die termijn geen drie jaar overschrijden.Blijkens de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet dat het milieuvergunningsdecreet is geworden, beoogt voormelde vervalregeling “vooral de bescherming van de buren en derden, die uit het niet in bedrijf nemen of houden van een inrichting, zouden kunnen afleiden dat de exploitant van zijn voornemen om de inrichting te vestigen of verder te exploiteren heeft afgezien en daarnaar zouden kunnen handelen” (Parl. St. Vl.R. 1984-1985, nr. 291/1, 14).Artikel 28 van het milieuvergunningsdecreet moet restrictief worden geïnterpreteerd. Op die wijze geïnterpreteerd kan de verplichting om de inrichting binnen een termijn van maximaal drie jaar in gebruik te nemen, enkel een aanvang nemen vanaf het ogenblik dat vaststaat dat de vergunning voor de houder ervan een zeker en definitief gegeven is. Van de vergunninghouder kan immers niet worden verwacht dat hij een precaire milieuvergunning ten uitvoer brengt, met alle risico’s van dien. Dit is het geval wanneer derden een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State waardoor de vergunning ongedaan kan worden gemaakt of zelfs kan worden ingetrokken.In voorliggend geval hebben vijf van de huidige verzoekende partijen de nietigverklaring gevorderd van het besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur van 27 augustus 2009 waarbij aan de tussenkomende partij de vergunning werd verleend voor het verder exploiteren en veranderen van de rundveehouderij (zaken A. 194.477/VII-37.566 en A. 194.478/VII-37.567). De exploitant is in deze procedures tussengekomen om zijn belangen te vrijwaren. Uit die vaststelling kan bezwaarlijk worden afgeleid dat hij louter door het aanwenden van een rechtsmiddel door derden-belanghebbenden, zou hebben afgezien van de realisatie van het project.
De beroepen tot nietigverklaring werden respectievelijk verworpen bij arrest nr. 217.307 van 19 januari 2012 en arrest nr. 217.682 van 2 februari 2012. Bijgevolg heeft de onzekerheid over de rechtskracht van de basisvergunning pas opgehouden te bestaan na de kennisgeving van laatstvermeld arrest aan de tussenkomende partij. Rekening houdend met dit uitgangspunt, was de termijn voor ingebruikname niet verstreken op het ogenblik dat het bestreden besluit werd genomen.
Het enig middel is ongegrond’.

Deel dit artikel