Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 13°
Blog
Blog
13 juli 2012  | Dirk Van Heuven

Schorsingsprocedures (bij uiterst dringende noodzakelijkheid) maken weinig of geen kans bij handelsvestigingen

In een arrest nr. 219.342 van 14 mei 2012 heeft de Raad van State zich uitgesproken over het beroep dat omwonenden hebben aangetekend tegen een sociaal-economische vergunning voor een supermarkt te Roeselare.

Gekozen werd voor de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid, zijnde een super-spoedprocedure voor de Raad van State, alwaar op zeer korte termijn een arrest wordt bekomen (in deze zaak: inleiding 30 april 2012, arrest 14 mei 2012).

Om gebruik te kunnen maken van dergelijke procedure, moeten de verzoeker niet enkel bewijzen dat de bestreden beslissing (de sociaal-economische vergunning) hem een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan toebrengen, maar bovendien dat een gewone schorsingsprocedure niet tijdig kan komen om dit nadeel te vermijden (dit is dan de uiterst dringende noodzakelijkheid).

In deze zaak slaagden verzoekende partijen niet in hun opzet:

“Een schorsing moet een verzoeker ervoor behoeden dat hij, in afwachting van een uitspraak ten gronde, ten gevolge van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een nadeel lijdt dat ernstig en moeilijk te herstellen is. Alleen in het uitzonderlijke geval dat het moeilijk te herstellen ernstig nadeel zich reeds op een zo korte termijn dreigt te realiseren dat zelfs een schorsing te laat zou komen indien ze althans volgens de gewone procedure wordt bevolen, kan een beroep op de procedure tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid gerechtvaardigd zijn.

Juist vanwege het uitzonderlijke karakter van de procedure en de beperkingen die deze procedure meebrengt onder meer op het vlak van de instructie van de zaak, moet het bestaan van de uiterst dringende noodzakelijkheid zo al niet apert zijn, dan toch in elk geval zodanig beargumenteerd en gestaafd worden dat deze zich als het ware opdringt.
Ter verantwoording van de uiterst dringende noodzakelijkheid van de vordering verwijzen de verzoekers weliswaar naar het moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij aanvoeren, doch zij verduidelijken op generlei wijze waarom dit nadeel dermate ernstig en onomkeerbaar zou zijn dat een schorsing volgens de gewone procedure hoe dan ook te laat zou komen en voor hen niet nuttig meer zou zijn.

De argumenten van de verzoekers dat de [houder van de sociaal-economische vergunning] “al het mogelijke (zal) doen om de schade naderhand te beperken” en dat het “niet uitgesloten (is) dat (zij) met de financiële consequenties van een sluiting zullen geconfronteerd worden”, evenals de mogelijke verwijten van morele aard zoals door de verzoekers uiteengezet, zijn niet alleen louter hypothetisch, doch tevens vreemd aan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.”

Opgemerkt wordt dat er weinig of geen precedenten zijn waarbij succesvol tegen een sociaal-economische vergunning werd opgetreden middels een schorsingsprocedure, laat staan bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

De hoedanigheid van verzoekende partij zal ook van belang zijn. De kans om succesvol een schorsingsberoep aan te tekenen bij de Raad van State zal wellicht nog kleiner zijn voor verzoekers-concurrenten dan voor verzoekers-geburen.

Deel dit artikel