Kortrijk
Regen
3° - 10°
Antwerpen
Regen
3° - 11°
Blog
Blog
26 april 2012  | Publius

Regeling milieueffectenrapportage in VCRO gewijzigd

Door het decreet van 23 maart 2012 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 20 april 2012, wordt de VCRO gewijzigd.

Die wijziging is het gevolg van recente rechtspraak van het Hof van Justitie over de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. In het arrest van 24 maart 2011 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de Vlaamse regelgeving niet in overeenstemming is met een aantal bepalingen van richtlijn 85/337/EEG.

Het arrest heeft tot gevolg dat bepaalde aspecten van de Vlaamse regelgeving op het gebied van milieueffectbeoordeling van projecten moesten worden herzien zodat voor alle projecten die opgesomd zijn in bijlage II van de richtlijn, geval per geval beslist wordt of er al dan niet aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn ten gevolge van het concrete project. Bij die beslissing moet er rekening gehouden worden met de criteria, vermeld in bijlage III van de richtlijn.

Concreet worden de artikelen 4.7.14 en 4.7.26 VCRO gewijzigd en worden artikel 4.7.14/1 en 4.7.26/1 VCRO ingevoegd.

Zo zal het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek, bedoeld in artikel 4.7.14 VCRO, aan de aanvrager verstuurd worden binnen een ordetermijn van 30 dagen, waar vroeger sprake was van 14 dagen.

In artikel 4.7.26 VCRO worden de bewoordingen “milieueffectenrapportage, of in aanmerking komt voor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van deze verplichting” vervangen. Artikel 4.7.26, §1, 1° VCRO schrijft thans met betrekking de bijzondere procedure voor dat een vergunning wordt afgeleverd door “hetzij de Vlaamse Regering of de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar, voor zover het aangevraagde onderworpen is aan de verplichting tot het opmaken van een milieueffectrapport”.

Daarnaast wordt ook de ordetermijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 4.7.26 VCRO, waarbinnen het resultaat van het ontvankelijksheids- en volledigheidsonderzoek dient te worden verstuurd aan de aanvrager, verlengd naar 30 dagen.

Het nieuwe artikel 4.7.14/1 VCRO luidt als volgt:

“§ 1. Als de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel 4.3.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, omvat, onderzoekt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke administratie, die nota en neemt een beslissing of er een milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld.

§ 2. Er hoeft geen milieueffectrapport over het project te worden opgesteld als de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke administratie oordeelt dat: 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu; of 2) vroeger al een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of aanvullende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.

§ 3. De beslissing dat een milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg.

De aanvrager kan in dat geval een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 4.3.3, § 3 tot en met § 9, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.”

Het nieuwe artikel 4.7.26/1 VCRO luidt op zijn beurt als volgt:

“§ 1. Als de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel 4.3.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, omvat, onderzoekt het vergunningverlenende bestuursorgaan of zijn gemachtigde, die nota en neemt een beslissing of er een milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld.

§ 2. Er hoeft geen milieueffectrapport over het project te worden opgesteld als het vergunningverlenende bestuursorgaan of zijn gemachtigde oordeelt dat : 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu; of 2) vroeger al een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of aanvullende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.

§ 3. De beslissing dat een milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg.

De aanvrager kan in dat geval een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel 4.3.3, § 3 tot en met § 9, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.”

Deze wijziging en invoeging van deze artikelen treedt in werking op 30 april 2012.

De vraag stelt zich hoe onze rechtbanken zullen oordelen over de oude situatie en de overgangssituatie. Lees alvast dit recente arrest nr. 218.458 van 14 maart 2012 van de Raad van State..

Deel dit artikel