Kortrijk
Regen
7° - 15°
Antwerpen
Regen
8° - 15°
Blog
Blog
12 mei 2022  | Dirk Van Heuven

Planbatenheffing doorstaat toets van Grondwettelijk Hof

De planbatenheffing is een belasting. Zij heeft een bijzondere bestemming : zij beoogt een deel van de waardevermeerdering van de percelen, die voortvloeit uit bij ruimtelijke uitvoeringsplannen doorgevoerde bestemmingswijzigingen, toe te wijzen aan de overheid. De planbatenheffing werd door de decreetgever opgevat als de tegenhanger van de planschaderegeling.

In 3 prejudiciële vragen werd het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de grondslag van de planbatenheffing met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 16 van de Grondwet en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens, voor wat de tweede prejudiciële vraag betreft.

Dit waren de vragen:

'1) Schenden de artikelen 2.6.4.,2 en 2.6.10 (in het bijzonder de paragrafen 1 en 2), 2.6.4.11, 2.6.4.14 en 2.6.4.15 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet en het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, doordat voor alle belastingplichtigen in de daarin voorziene planbatenheffing bij de berekening van de belastbare grondslag eenzelfde vermoede meerwaarde wordt gehanteerd bij een bestemmingswijziging van het belastbaar perceel van ‘landbouw ' naar ‘wonen’, terwijl belastingplichtigen die behoren tot een categorie van belastingplichtigen voor wie [voor] het belastbaar perceel na de bestemmingswijziging grote en ernstige beperkingen inzake mogelijke bouwwerken gelden, zoals bij een wijziging van bestemming van ‘Landbouw’ naar ‘wonen’, doch in een wijze van wonen als zijnde bij wege van ‘Kleinschalig wonen in verplaatsbare constructies’, in werkelijkheid een veel kleinere meerwaarde genieten door de belastbare bestemmingswijziging dan belastingplichtigen voor wie na de bestemmingswijziging geen dergelijke grote en ernstige beperkingen in mogelijke bouwwerken bestemd tot wonen gelden ?

2) Schendt artikel 2.6.4. en 2.6.10 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening artikel 10 (en 11 en 172) van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 16 GW en artikel 1 Eerste
Protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden doordat eigenaars van een perceel waarvoor een volgens de heffingsplichtige incorrecte planbatenheffing verschuldigd is, in een onteigeningsprocedure niet op gelijke wijze hun rechten kunnen uitoefenen als eigenaars die geen (of een correcte) planbatenheffing verschuldigd zijn en eveneens in een onteigeningsprocedure betrokken zijn ?

3) Schendt artikel 2.6.15 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening artikel 10 (en 11 en 172) van de Grondwet, doordat de belastingplichtige die niet in een (dreiging tot) onteigening zit het voordeel van de bonificatieregeling kan genieten terwijl de belastingplichtige die wel in een (dreiging tot) onteigening zit dit de facto niet kan?'.

In het nr. 64/2022 van 12 mei 2020 beantwoordt het Grondwettelijk Hof de 3 vragen ontkennend.

Deel dit artikel