Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
06 maart 2013  | Dirk Van Heuven

Overheid moet ook in burgerrechtelijke procedures meewerken aan bewijsvoering

In procedures voor de Raad van State en voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen moet de overheid automatisch een administratief dossier neerleggen. Doet zij dit niet, dan is er een vermoeden dat de vordering tot schorsing of tot nietigverklaring bewezen is, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn (artikel 21, 3e lid RvS-Wet).

In burgerlijke procedures bestaat dergelijke plicht niet. In een procedure aangaande dioxinevergoedingen, die voortgezet wordt door de curatoren van de begunstigde, weigerde de Belgische Staat het administratief dossier voor te leggen.

In een tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 14 februari 2013 wordt de Belgische Staat opgelegd om het administratief dossier neer te leggen:

‘De Belgische Staat stelt dat het verzoek om het integraal administratief dossier voor te leggen, te vaag is, omdat de nv D. niet aangeeft op welke norm zij haar vordering steunt. De Belgische Staat wijst er tevens op dat het procedurereglement voor de Raad van State dat voorziet in de overmaking van het administratief dossier, niet van toepassing is voor de gewone hoven en rechtbanken.
Tenslotte stelt de Belgische Staat dat, indien de nv D. inzage in bepaalde stukken of een afschrift ervan wenst, zij dit moet vragen via de geëigende kanalen.

Hoewel de bewijslast van haar vordering rust op de nv D. dient de Belgische Staat mee te werken aan de bewijsvoering.

Artikel 871 Ger.W. geeft aan de rechter de mogelijkheid iedere gedingvoerende partij te bevelen om het bewijsmateriaal dat zij bezit, over te leggen.

(...) Alvorens recht te doen, beveelt de rechtbank dan ook aan de Belgische Staat om een administratief dossier, meerbepaald alle vergoedingsaanvragen van de nv D. in het kader van de dioxinecrisis, de adviezen van de technische commissie en de daaropvolgende beslissingen van de overheid, over te leggen.’

Referentie: Rb. Brussel, 14 februari 2013, AR 05/10266/A, niet-gepubliceerd (Pub503071)

Deel dit artikel