Kortrijk
Regen
7° - 15°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
22 juli 2014  | Dirk Van Heuven

Op welke rechtsgrond kan een ambtenaar gederfde wedden vorderen na de vernietiging van zijn ontslag?

In deze heeft de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 30 juni 2014 als volgt geoordeeld:

‘In zijn conclusies steunt eiser zijn vordering tot betaling van zijn gederfde wedden op twee rechtsgronden.

In hoofdorde steunt eiser zijn vordering op artikel 50 van het Rechtspositiedecreet (en in voetnoot op de Loonbeschermingswet).

In ondergeschikte orde vordert hij betaling van de gederfde wedden als schadevergoeding op grond van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek.

Het verwijt van de gemeente J. dat eiser niet de rechtsgronden aanduidt waarop hij zijn vordering steunt, is daarmee in ieder geval weerlegd.

Wat de vordering tot betaling van de wedden betreft op grond van artikel 50 van het Rechtspositiedecreet (en voor zover als nodig ook deze op grond van de Loonbeschermingswet die door eiser verder niet wordt verduidelijkt) kan het standpunt van de gemeente J. gevolgd worden.

Als het al zo is dat een vast benoemd ambtenaar recht heeft op zijn wedde, dan doet het er niet aan af dat de ambtenaar de prestaties waarvoor deze wedde wordt betaald, in deze niet heeft uitgevoerd. Ook al is dit het gevolg van een foutieve beslissing in hoofde van de gemeente, dit betekent niet dat men zich op retroactieve wijze kan beroepen op de rechtsgrond op grond waarvan de ambtenaar normaal recht heeft op zijn wedde. De theorie van de gedane dienst vraagt immers dat de uitbetaling van een wedde ook effectief wordt gepresteerd (zie ook A. Mast, J. Dujardin, M. Van Damme, J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgische Administratief Recht, 2012, 296, nr. 304).

Wat wel mogelijk is, is dat de ambtenaar een schadevergoeding bekomt op grond van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek. Op die grond zou de ambtenaar dan wel zijn gederfde loon kunnen terugvorderen (Ibid., verwijzingen onder voetnoot 52).

Daarvoor moet de ambtenaar kunnen aantonen dat het hem onmogelijk geweest is te presteren ingevolge een fout, dat dit schade heeft veroorzaakt en dat er tussen beiden (fout en schade) een oorzakelijk verband bestaat.

De vordering van eiser zou dus wel kunnen worden ingewilligd op grond van de rechtsgrond die hij in ondergeschikte orde aanvoert.’

Referentie: Rb. Brussel, 30 juni 2014, AR 2013/13039/A, ng. (pub501965-3).

Deel dit artikel