Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
09 maart 2020  | Dirk Van Heuven

Is een administratieve rechter gebonden door zijn eigen richtlijnen in een eerder arrest tussen dezelfde partijen?

In het cassatiearrest nr. 247.200 van 3 maart 2020 doet de Raad van State uitspraak over de rechtsvraag in welke mate een administratieve rechter, in deze de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen, al dan niet gebonden is door haar eigen uitspraak. In dit dossier was er beroep aangetekend tegen de uitspraak van het Beroepsorgaan bij de Hogere Zeevaartschool aangaande de weigering tot vrijstelling van een opleidingsonderdeel in de opleiding master in de Nautische Wetenschappen. De Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen had met arrest nr. 4817 van 14 maart 2019 de oorspronkelijke weigeringsbeslissing vernietigd en bevolen dat ‘het bevoegde orgaan van verwerende partij uiterlijk op 11 april 2019 een nieuwe beslissing diende te nemen, 'rekeninghoudend met de hierboven vermelde overwegingen’. Hierop heeft het Beroepsorgaan een nieuwe weigeringsbeslissing genomen en het vernietigingsberoep tegen deze (meer uitvoerig gemotiveerde) beslissing werd verworpen door de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen met arret nr. 5049 van 5 juli 2019.In een eerste middel argumenteerde verzoekende partij dat er een schending was van het gezag van gewijsde van het arrest nr. 4817 van 14 maart 2019 en van de jurisdictionele motiveringsplicht. In het bijzonder verweet verzoekende partij aan de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen dat hij handelde in strijd met de richtlijnen uitgangspunten van het arrest nr. 4817.

De Raad van State verwerpt het cassatieberoep:

'De zaak die aanleiding heeft gegeven tot arrest nr. 4817 van 14 maart 2019 van de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen had een beslissing van de verwerende partij van 5 oktober 2018 tot voorwerp. Het thans bestreden arrest nr. 5049 van 5 juli 2019 beoordeelt een beslissing van de verwerende partij van 9 april 2019. Dat de beide zaken twee onderscheiden voorwerpen hebben, impliceert dat het ook om onderscheiden geschillen gaat. Het arrest van 14 maart 2019 verhoudt zich ook niet tot het arrest van 5 juli 2019 zoals een tussenarrest zich verhoudt tot een eindarrest.

Het gezag van gewijsde van een rechterlijke uitspraak kan in beginsel niet worden geschonden door het rechtscollege zelf dat de uitspraak heeft gedaan en dat nadien uitspraak moet doen in een ander geschil, zelfs tussen dezelfde partijen, over een ander voorwerp.

Waar het verzoeker echter om gaat, is niet dat de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen in het tweede arrest voorbijgaat aan de vernietiging van de beslissing van de beroepsinstantie van 5 oktober 2018, waartoe hij heeft besloten in zijn eerste arrest, of aan de met die nietigverklaring noodzakelijk verbonden motieven. Waar hij op alludeert is dat de bodemrechter in artikel 2 van het arrest van 14 maart 2019 aan de beroepsinstantie beveelt om uiterlijk op 11 april 2019 een nieuwe beslissing te nemen – verzoeker betwist niet dat dit met de beslissing van 9 april 2019 ook is gebeurd – en dat hij daarbij een vingerwijzing heeft gegeven, om in die nieuwe beslissing rekening te houden met “de hierboven vermelde overwegingen”.Niet alleen is die vingerwijzing uitermate vaag, bovendien kan ze niet begrepen worden als een definitieve uitspraak over een rechtspunt, laat staan over een rechtspunt dat nog aan de orde moet komen, in het kader van een nog niet bestaande, toekomstige beslissing. In het thans door verzoeker bestreden arrest oordeelt de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen over een nieuwe beslissing van de interne beroepsinstantie door de nieuwe feitelijke gegevens, met name de nieuwe motieven van de verwerende partij, aan de rechtsregels te toetsen. Deze rechter neemt daarbij geen beslissing over een in het eerdere arrest al definitief beslecht geschilpunt dat hij in het navolgende geding zou moeten respecteren, op gevaar anders de gevolgen van het eerste arrest ongedaan te maken.

Voor zover het middel ervan uitgaat dat de beide arresten met elkaar onverenigbaar zijn, faalt het naar recht'.

Referentie: Pub8087-1

Deel dit artikel