Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
09 juli 2020  | Publius

Grondwettelijk Hof versoepelt belangenvereiste Raad van State

Het Grondwettelijk Hof werd met een prejudiciële vraag gepolst naar de invulling van de belangenvereiste bij een vernietigingsberoep bij de Raad van State.

Naar aanleiding van een vernietigingsprocedure bij de Raad van State tegen twee benoemingsbeslissingen enerzijds, en de impliciete weigering om de verzoekende partij te benoemen, anderzijds, beoordeelde het Grondwettelijk Hof deze problematiek.

Conform vaste rechtspraak van de Raad zou de verzoeker zijn belang verliezen bij het verloop van de wervingsreserve, nu hij hierdoor onmogelijk nog zelf benoemd kan worden. Het belang moet volgens deze rechtspraak immers niet alleen bestaan bij het instellen van het beroep maar moet ook voortduren tot aan de sluiting van het debat.

Bij een vordering tot schadevergoeding tot herstel (artikel 11bis RvS – wet) achtte de Raad het wel nuttig om – ondanks het voormelde tussengekomen verlies aan actueel belang – alsnog de gegrondheid van de middelen te onderzoeken. Een en ander net in het licht om tot een uitspraak over de noodzaak aan schadevergoeding te kunnen komen. In andere gevallen kwam de Raad tot de vaststelling dat het belang verdween.

Het Hof bevestigt in het dat de Raad van State, ondanks het verlies aan belang door de verzoekende partij, alsnog de middelen ten gronde moet behandelen in het kader van een vordering ex artikel 11bis RvS-wet. Toch kan de toepassing van artikel 11bis RvS-wet er niet toe leiden dat de betwiste bestuurshandeling erga omnes en met terugwerkende kracht uit het rechtsverkeer verdwijnt.

Het Hof stelt echter verder dat ondanks dat de verzoekende partij de benoeming niet meer kan ambiëren, er toch een belang (moreel of materieel) en bijgevolg een direct en persoonlijk voordeel in hoofde van de verzoekende partij kan behouden worden bij de vernietiging erga omnes van de weigeringsbeslissing. Daarnaast wordt aangegeven dat de interpretatie waarbij verzoekende partij tijdens de gehele duur van de rechtspleging over een actueel belang dient te beschikken, onevenredige gevolgen met zich meebrengt. Die interpretatie leidt er noodzakelijk toe dat het belang bij de nietigverklaring verloren gaat wanneer de wervingsreserve in de loop van de procedure voor de Raad van State verstrijkt en brengt een verschil in behandeling met zich mee tussen de verzoekende partij en de geslaagde voor een wervingsreserve waarvan de geldigheidsduur bij het instellen van het beroep pas is begonnen.

Het Grondwettelijk Hof maakt een duidelijk onderscheid tussen 2 hypotheses waarbij in het ene geval wordt besloten tot een schending van het gelijkheidsbeginsel en in het andere geval tot een grondwetsconforme interpretatie:

  • de situatie waarbij de verzoekende partij tijdens de gehele duur van de rechtspleging over een actueel belang moet beschikken en dit belang verliest wanneer de benoeming onmogelijk wordt door de verstrijking van de geldigheidsduur van de wervingsreserve. In zoverre de verzoekende partij dan enkel nog een beoordeling van de middelen kan verkrijgen door het verzoek tot schadevergoeding tot herstel, schendt artikel 19, eerste lid RvS-Wet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
  • bij de tweede interpretatie, die stelt dat een verzoekende partij haar belang bij de nietigverklaring niet noodzakelijk verliest ingeval zij de benoeming niet meer kan bekomen, geeft het Hof mee dat artikel 19, eerste lid RvS-Wet geen schending uitmaakt van het gelijkheidsbeginsel.

Jasper Stuer & Meindert Gees

Deel dit artikel