Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
22 november 2020  | Dirk Van Heuven

Geen halvering van de rechtsplegingsvergoeding bij gedeelde aansprakelijkheid

In een dossier beslecht door de correctionele rechtbank West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, van 4 november 2020, werd de aansprakelijkheidsvordering van de Belgische Staat die zich aandiende als burgerlijke partij tot de helft herleid (de andere helft werd ten laste gelegd van de overheid zelf wegens eigen fout).

Nadat het deskundigeneindverslag werd neergelegd vorderde de burgerlijke partij 'haar' helft van de schade op. De vraag was nu: moet de rechtsplegingsvergoeding gehalveerd worden, omdat de burgerlijke partij voor de helft in het ongelijk was gesteld, dan wel moet de rechtsplegingsvergoeding berekend worden op de gehalveerde vergoeding?

Concreet. De gerechtsdeskundige begrootte de schade op 48.730,80€. Dit bedrag werd niet betwist door de burgerlijke partij. Aldus maakte de Belgische Staat aanspraak op een schadevergoeding van 24.364,90€, vermeerderd met de intresten en een rechtsplegingsvergoeding van 2.400€. Dit is de basisrechtsplegingsvergoeding op een bedrag van24.364,960€. Beklaagde hoopte de rechtsplegingsvergoeding te kunnen herleiden tot 2.400€ : 2 = 1.200€.

Dit is het antwoord van de rechtbank:

‘De wet bevat geen grondslag tot halvering van de rechtsplegingsvergoeding om de enkele reden dat de aansprakelijkheid tussen de beklaagde en de burgerlijke partij, bij helften zou zijn verdeeld, met dien verstande dat het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dient berekend te worden op basis van het gevorderde bedrag in de laatste conclusie (vlg. Cass. 7 januari 2009, Arr.Cass. 2009, 54; Cass. 17 november 2011, Arr.Cass. 2011, 2329), m.n. op het gehalveerde bedrag waarop de burgerlijke partij na verdeling van de aansprakelijkheid nog recht heeft’.

De burgerlijke partij had ondergeschikt voorgesteld om de berekening als volgt te maken: 3.000€ (rechtsplegingsvergoeding op het bedrag van 48.730,80€) : 2 = 1.500€, maar zulks bleek niet nodig.

Referentie: Corr. Kortrijk 4 november 2020, nr. 1412/2020 (pub506294)

Deel dit artikel