Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
19 maart 2012  | Dirk Van Heuven

De Raad van State stelt prejudiciele vraag aan Grondwettelijk Hof inzake geheime stemming over voordrachten en benoemingen

In een belangwekkend arrest nr. 218.453 van 13 maart 2012 (nog niet gepubliceerd op de website van de Raad van State), uitgesproken in algemene vergadering (“Verenigde Kamers”) verwerpt de Raad van State de basiststelling van verzoekende partij als zou er een algemeen rechtsbeginsel bestaan dat bij voordrachten en benoemingen (ook deze van magistraten) een geheime stemming oplegt:

“Er bestaat in het bestuursrecht geen ongeschreven beginsel dat een collegiaal orgaan verplicht om over voordrachten en benoemingen steeds geheim te stemmen.
Of er een geheime stemming moet worden ingevoerd en voor welke gevallen, is een keuze die de bevoegde regelgever moet maken. Vastgesteld wordt overigens dat die keuze in vele gevallen ook daadwerkelijk gemaakt is.”

De Raad van State verwijst expliciet naar artikelen 342, §2 en 348, §2 van het Gerechtelijk Wetboek die
ook betrekking hebben op de voordracht of de verkiezing van magistraten.

Niettemin stelt de Raad van State volgende prejudiciële vraag bij het Grondwettelijk Hof:

“Schenden de artikelen 259 bis-8 en 259 ter van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de overheid, wanneer ze zo worden geïnterpreteerd dat ze de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie vrijstellen van de verplichting geheim te stemmen over voordrachten en benoemingen van magistraten, terwijl in de gevallen waarin toepassing moe(s)t worden gemaakt van artikel 66, eerste lid, van de gemeentewet, artikel 100 van de nieuwe gemeentewet, artikel 35 van het gemeentedecreet, artikel 33, derde lid, van de OCMW-wet, of van de artikelen 342, §2 en 348, §2 van het Gerechtelijk Wetboek, er wel een verplichting tot geheime stemming over voordrachten en benoemingen bestaat op grond van een uitdrukkelijke wettelijke of decretale bepaling, zodat een onverantwoord onderscheid ontstaat tussen, enerzijds, personen die in het kader van een benoemingsprocedure het voorwerp uitmaken van een voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie en, anderzijds, personen die in het kader van een benoemingsprocedure bedoeld in de zo-even aangehaalde wetsbepalingen het voorwerp uitmaken van een voordracht of een benoeming door een ander orgaan.”

Referentie: Pub502489

Deel dit artikel