Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
07 april 2017  | Dirk Van Heuven

Bij de opmaak van een nieuw RUP moeten alle belangen afgewogen worden, ook als ze zonevreemd of onvergund zouden zijn

Bij de opmaak van een nieuw RUP moeten alle belangen afgewogen worden, ook als ze zonevreemd of onvergund zouden zijn. Zo oordeelt de Raad van State in het arrest nr. 237.834 van 28 maart 2017:

7.1. Artikel 1.1.4 VCRO luidt:

De ruimtelijke ordening is gericht op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling waarbij de ruimte beheerd wordt ten behoeve van de huidige generatie, zonder dat de behoeften van de toekomstige generaties in het gedrang gebracht worden. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Op deze manier wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit.”

Zoals de Raad van State in zijn arrest Anckaert, nr. 214.329 van 30 juni 2011, in herinnering heeft gebracht blijkt uit de wetsgeschiedenis dat deze bepaling het doel van het ruimtelijk ordeningsbeleid aangeeft, waarbij de duurzame ruimtelijke ordening centraal staat. De vereiste dat de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar worden afgewogen benadrukt het facetmatig karakter van de ruimtelijke ordening. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat bij de gelijktijdige onderlinge afweging van deze verschillende maatschappelijke activiteiten één bepaalde behoefte zwaarder kan doorwegen in een bepaalde situatie. Een bepaalde ruimtelijke behoefte kan derhalve na afweging in een bepaalde situatie niet noodzakelijk voorkomen als gelijkwaardig aan een andere ruimtelijke behoefte.

Hoewel plannen in essentie toekomstgericht zijn, dient bij de vaststelling ervan uiteraard ook de bestaande toestand in ogenschouw te worden genomen.

7.2. In verzoekers bezwaarschrift wordt onder meer aangevoerd dat in strijd met artikel 1.1.4 VCRO niet werd overgegaan tot een afweging van de respectieve maatschappelijke belangen, in het bijzonder wat de bestaande bedrijvigheid op hun percelen betreft.
In de eerste bestreden beslissing wordt met betrekking tot dit bezwaar het volgende antwoord van de Gecoro geciteerd:

“Niet alle belangen werden afgewogen. De bestaande bedrijvigheid is niet vergund en kan nooit als vergund geacht worden (zie juridisch kader en uitspraak Hof van Cassatie met nr. p.11.0599.N/1). Ze kan bijgevolg niet de basis vormen voor afwegingen van de verschillende belangen. De huidige functie waarnaar verwezen wordt is volgens het bestaande planologische kader niet mogelijk en niet vergunbaar. Ze vormt dus geen element dat mee dient afgewogen worden conform artikel 1.1.4 van de VCRO.”

Nog luidens de eerste bestreden beslissing maakt de gemeenteraad zich “de overwegingen die hebben geleid” tot het advies van de Gecoro, en derhalve ook de voormelde overwegingen, uitdrukkelijk eigen.

7.3.De eerste verwerende partij heeft bij de opmaak van het bestreden GRUP de bedrijvigheid op verzoekers’ percelen derhalve uitdrukkelijk niet bij haar belangenafweging op grond van artikel 1.1.4 van de VCRO betrokken. Nochtans verplicht deze bepaling de plannende overheid ertoe om bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan ook met de economische gevolgen ervan rekening te houden.

7.4.De omstandigheid dat een deel van de gebouwen of bedrijvigheid op verzoekers’ percelen zonevreemd zou zijn, zonder dat met betrekking tot deze zonevreemdheid een veroordeling blijkt voor te liggen, doet aan de voormelde verplichting geen afbreuk.De verwijzing in het advies van de Gecoro naar het arrest van het Hof van Cassatie nr. P.11.0599.N/1 van 6 december 2011 betreft geenszins de toepassing van artikel 1.1.4 van de VCRO bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan en mist te dezen pertinentie.

7.5. De door de tweede verwerende partij aangevoerde omstandigheid dat blijkens het richtinggevend gedeelte van het GRS (p. 44), zoals overgenomen in de toelichtende nota bij het GRUP (p. 18), het kwestieuze gebied op basis van de criteria van de omzendbrief RO2000/01 gesitueerd wordt in een zone 1, waarin de ruimtelijke draagkracht beperkt is, waar vanuit ruimtelijk oogpunt de activiteit van een zonevreemd bedrijf niet verenigbaar is met de aanwezige hoofdfunctie of met mogelijk[e] potenties van de zone, de bestaande activiteiten [...] de mogelijkheid [dienen] te krijgen om zich op korte of middellange termijn te herlokaliseren naar een lokaal bedrijventerrein binnen de gemeente en bij stopzetting van activiteiten [...] geen nieuwe zonevreemde activiteiten meer [kunnen] opgestart worden, houdt voor de eerste verwerende partij nog geen vrijgeleide in om bij de opmaak van het GRUP volledig aan de economische gevolgen van het GRUP voor verzoekers’ percelen voorbij te gaan.

Bovendien is luidens het GRS, naast een gebiedsgerichte benadering, ook een bedrijfsspecifieke afweging vereist, waarbij de gebiedsgerichte afweging [...] naargelang het bedrijf verder [kan] verfijnd worden, waarbij het afwegingskader gebruikt [kan worden] binnen het specifieke beleidskader voor bedrijven buiten bedrijventerreinen, waarbij bepaalde criteria (aard van de activiteiten, ontsluiting,...) [...] reeds [zijn] aangehaald binnen de gebiedsgerichte benadering, en meerdere andere criteria bedrijf per bedrijf [moeten] getoetst worden, waaronder sociaal- en bedrijfseconomische criteria, die onder meer de economische dynamiek en rentabiliteit van het bedrijf (investeringen in de laatste 5 à 10 jaar) en de tewerkstellingsdynamiek van het bedrijf omvatten. Op basis van deze afweging dienen voor elk bedrijf afzonderlijk specifieke ontwikkelingsperspectieven opgesteld te worden, die zullen worden vastgelegd in een ruimtelijk uitvoeringsplan (GRS, richtinggevend gedeelte, p. 45).

7.6. Het tweede onderdeel van het eerste middel is in de aangegeven mate gegrond'.

Referentie: pub4798-3

Deel dit artikel