Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
8° - 14°
Blog
Blog
10 februari 2012  | Publius

Als de Raad van State een reglement vernietigt en de gevolgen handhaaft, is het reglement beschermd tegen de exceptie van onwettigheid

Artikel 14ter van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State bepaalt dat de Raad bij de nietigverklaring van een verordening (reglement) kan bepalen dat de gevolgen van de vernietigde bepalingen (al dan niet tijdelijk) gehandhaafd blijven. De onwettigheid van het reglement wordt dus wel vastgesteld, maar de rechtskracht ervan blijft (minstens tijdelijk) bestaan.

Artikel 159 Grondwet bepaalt echter dat de hoven en rechtbanken de reglementen slechts toepassen in zoverre zij wettig zijn. Dit is de exceptie van onwettigheid.

In arrest nr. 18/2012 van 9 februari 2012 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de toepassing van artikel 14ter van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State de toepassing van de exceptie van onwettigheid onmogelijk maakt. Dit maakt volgens het Hof geen schending uit van het gelijkheidsbeginsel en andere grondwettelijke bepalingen.

Het Hof overweegt onder meer:

"Hoewel de incidentele rechterlijke wettigheidstoetsing van bestuurshandelingen, bepaald in artikel 159 van de Grondwet, oorspronkelijk als absoluut kon worden opgevat, kunnen thans, om de draagwijdte ervan te bepalen, andere grondwetsbepalingen en bepalingen van internationale verdragen niet buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 160 van de Grondwet verankert het bestaan van de Raad van State. Op grond van dat artikel kan de wetgever diens bevoegdheden en werking bepalen. In zoverre de Grondwetgever de objectieve wettigheidstoetsing van de administratieve handelingen aldus beoogde te verankeren, dient de in artikel 159 van de Grondwet bepaalde rechterlijke wettigheidstoetsing redelijkerwijze rekening te houden met de nuttige werking van de vernietigingsarresten van de Raad van State en van de modaliteiten waarmee die gepaard kunnen gaan.

Bovendien moet de in artikel 159 van de Grondwet bepaalde toetsing worden geïnterpreteerd in samenhang met het beginsel van de rechtszekerheid dat inherent is aan de interne rechtsorde, alsook aan de rechtsorde van de Europese Unie en aan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (zie arrest nr. 125/2011, B.5.4). Het Hof houdt immers rekening met dat beginsel wanneer het zijn toetsing uitoefent op basis van de grondwetsbepalingen ten aanzien waarvan het zijn rechtstreekse toetsing uitoefent."

Deel dit artikel