Kortrijk
Regen
5° - 16°
Antwerpen
Regen
9° - 17°
Blog
Blog
02 april 2025 | Sam VandoorneenSteve Ronse

Onderzoekplicht van de waterkwaliteit bij bemaling

In een arrest van 5 september 2024 wijst de Raad voor Vergunningsbetwistingen op de onderzoekplicht van de vergunningverlenende overheid met betrekking tot de waterkwaliteit van waterlichamen, wanneer middels de uitvoering van een omgevingsvergunning afvalwater wordt geloosd in het kader van een bemaling. Deze onderzoekplicht geldt in het bijzonder wanneer er kan verwacht worden dat het geloosde bemalingswater hoge concentraties PFAS bevat.

Een vergunningverlenende overheid moet nagaan of de lozing van afvalwater 'een achteruitgang van de toestand van het waterlichaam' kan betekenen conform artikel 1.7.2.1.1 §4 en artikel 1.3.1.1 §1, eerste lid van het Waterwetboek, hetgeen een omzetting is van de EU Kaderrichtlijn Water (Richtlijn (EG) nr. 200/60, 23 oktober 2000, Pb.L. 22 december 2000).

Bij deze beoordeling moet de vergunningverlenende overheid onderzoeken wat de waterkwaliteit is van het betrokken waterlichaam waarin het afvalwater zal worden geloosd, evenals welke hoeveelheid/ concentratie van een bepaalde verontreinigende stof (zoals PFAS of bijvoorbeeld zware metalen) zal worden geloosd. Vervolgens moet nagegaan worden of de lozing van een bepaalde concentratie aan verontreinigende stoffen zorgt voor een achteruitgang van de toestand van het betrokken waterlichaam.

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dient onder 'een achteruitgang van de toestand van het waterlichaam' de volgende zaken te worden begrepen:

  1. Een achteruitgang van de kwaliteit van het waterlichaam waardoor deze bij ten minste één van de kwaliteitskenmerken zoals vervat in Bijlage V van de Kaderrichtlijn Water in een lagere kwaliteitsklasse wordt ingedeeld (zie HvJ 1 juli 2015, nr. C-461/13; arrest Weser);

  2. Een voorzienbare verhoging van een concentratie van een verontreinigende stof waarvan de kwaliteitsnormen of drempelwaarden reeds waren overschreden (zie HvJ 28 mei 2020, nr. C-535/18).

In de betrokken zaak (RvVb 5 september 2024, nr. RvVb_A_2425-0006) bleek noch uit de bemalingsstudie, noch uit het advies van de VMM en evenmin uit de motivering van de bestreden beslissing dat er enig onderzoek werd verricht naar de mogelijke concentraties aan PFAS in het ontvangende waterlichaam of naar de concentraties van het (met PFAS verontreinigd) bemalingswater.

De bestreden beslissing had op geen enkele wijze enig antwoord geboden op de vraag naar de mogelijke impact van de lozing van bemalingswater op de milieukwaliteit van het betrokken waterlichaam.

De Raad was dan ook in de onmogelijkheid om vooruit te lopen op dit (ontbrekende) onderzoek en verduidelijkte dat de bewijslast, in het licht van de stelplicht, hierbij niet zomaar kon worden verschoven naar de verzoekende partijen. Ook de toepasselijkheid van enige uitzondering of afwijking (onder de artikelen 1.7.2.5.3 en 1.7.2.5.4 van het Waterwetboek) werd door de Raad afgewezen, nu de vergunningverlenende overheid aan haar onderzoekplicht had verzaakt.

Deel dit artikel