Bij UDN-arrest van 30 juni 2025 met nummer 263.808 schorst de Raad van State de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Vlaamse minister bevoegd voor lokale besturen van 13 juni 2025 om de aangewezen burgemeester van de gemeente Heuvelland niet te benoemen.
Hoewel het op vandaag quasi onmogelijk is geworden om bij de Raad van State een schorsing (al dan niet bij UDN) te bekomen in personeelszaken - een ontslag met onmiddellijke uitwerking is zelfs niet voldoende - beoordeelt de Raad het criterium van de spoedeisendheid in voorliggende zaak wel heel soepel. Het uitzonderlijk karakter van de casus lijkt hier voornamelijk de drijfveer geweest te zijn.
De beoordeling van de spoedeisendheid is namelijk de volgende:
'27. De beslissing om een op grond van de verkiezingsuitslag aangewezen burgemeester niet tot burgemeester te benoemen, is zeer uitzonderlijk.
28. Om van het door de decreetgever voorziene gevolg van de verkiezingsuitslag af te wijken, steunt de bestreden beslissing op een oordeel betreffende de kwaliteiten van verzoeker. Meer bepaald berust het besluit op het oordeel dat verzoeker “onwaardig en ongeschikt is om tot burgemeester te worden benoemd”, en dat “onvoldoende [kan] worden gewaarborgd dat […] voldoende vertrouwen [kan worden gesteld] in de integriteit van [verzoeker]”.
29. De bestreden beslissing heeft te dezen tot gevolg dat verzoeker, die tijdens de vorige bestuursperiode de uittredende burgemeester was, en die sedert de installatievergadering van 24 maart 2025 de eed als aangewezen burgemeester heeft afgelegd, van dag op dag niet langer de functie van burgemeester kan en mag uitoefenen.
30. De Raad van State neemt aan dat het ontzeggen van een benoeming aan de aangewezen burgemeester, om redenen die zijn kwaliteiten betreffen, met als gevolg dat verzoeker niet langer het ambt van burgemeester mag uitoefenen en dit voor de gehele bestuursperiode, verzoeker in die mate benadeelt dat de vereiste spoedeisendheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.
31. Aan de voorwaarde van de spoedeisendheid is voldaan.'
Op zich zou het uitzonderlijk karakter van de casus niet zozeer de trigger mogen zijn om de spoedeisendheid te aanvaarden, maar wel het gegeven dat iemand van de ene dag op de andere zijn tewerkstelling verliest.
Naar mijn persoonlijke (bescheiden) mening zou het louter verliezen van een tewerkstelling met onmiddellijke ingang - aangezien dit verregaande financiële en morele gevolgen heeft - steeds een verantwoorde reden moeten zijn om de spoedeisendheid van een schorsingsberoep aan te nemen. De lat wordt in dergelijke zaken - naar mijn gevoel - te hoog gelegd.