Met zijn arrest van 18 juni 2025, nr. 263.636 vernietigt de Raad van State het GRUP ‘Nelissen Steenfabrieken NV’ op basis van een gebrekkig stikstofonderzoek.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere beschermde habitatrichtlijngebieden. Eenieder weet intussen dat dit een rode alarmbel doet afgaan op onder andere het vlak van stikstof.
Hoewel de plannende overheid weldegelijk een stikstofonderzoek in de effectenbeoordeling betrokken had, werd door de verzoekende partij kritiek geuit op het feit dat steeds wordt uitgegaan van de in 2013 vastgestelde kritische depositiewaarde door INBO. Deze informatie zou achterhaald zijn, nu er in tussentijd nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is waarmee door de plannende overheid geen rekening gehouden werd.
De Raad gaat mee in deze redenering.
Vooreerst herneemt hij zijn vaste rechtspraak omtrent het feit dat er geen leemten mogen zijn in het onderzoek:
'Zoals bevestigd is in ’s Raads arrest nr. 252.314 van 3 december 2021, blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat een passende beoordeling geen leemten mag vertonen en volledige, nauwkeurige en definitieve constateringen en conclusies moet bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de plannen of projecten voor het betrokken beschermde gebied wegnemen (HvJ 7 november 2018, samengevoegde zaken C-293/17 en C-294/17, ECLI:EU:C:2018:882, punt 98; HvJ 25 juli 2018, Grace en Sweetman, C -164/17, ECLI:EU:C:2018:593, punt 39). Dezelfde rechtspraak stelt dat de nationale rechter – teneinde erop toe te zien dat voldaan wordt aan alle genoemde eisen – dient over te gaan tot een grondige en volledige toetsing van de wetenschappelijke deugdelijkheid van de passende beoordeling.'
Vervolgens wordt ingegaan op het aspect van de actuele wetenschappelijke informatie:
'De verzoekende partij uit in haar middelonderdeel kritiek op de bij de passende beoordeling gevolgde werkwijze, en meer bepaald op het feit dat de bij die beoordeling gehanteerde KDW’s achterhaald zijn. Inzonderheid mocht de plannende overheid volgens haar geen gebruik maken van de KDW’s vermeld in de nota KDW van 2013 van het INBO, en diende zij de recentere KDW’s te hanteren, vermeld in het KDW-rapport van 2022 van UNECE, rapport dat door “vooraanstaande stikstofwetenschappers” werd opgemaakt en een nieuwe bandbreedte bevat met een minimum- en maximumwaarde per habitat in Europa.
In concreto wijst de verzoekende partij erop dat de passende beoordeling voor het habitattype 6230 nog steeds de door de nota KDW van 2013 van het INBO vastgestelde waarde van 12 hanteert, daar waar het recentere KDWrapport van 2022 van UNECE voor dit habitattype een bandbreedte van 6-10 aangeeft.
(...)
De KDW wordt in het plan-MER van het gemeentelijk RUP toegelicht als de hoeveelheid stikstofdepositie voor een bepaald ecosysteem waaronder er op lange termijn, volgens de “huidige” wetenschappelijke kennis, geen betekenisvolle verandering in de biodiversiteit optreedt. De “huidige” wetenschappelijke kennis betreft het KDW-rapport van 2022 van UNECE, niet de nota KDW van 2013 van het INBO.
(...)
Het besluit is dat de passende beoordeling, door uit te gaan van de waarden van de nota KDW van 2013 van het INBO, niet op de beste wetenschappelijke kennis is gestoeld.'