Zo lijkt het toch als men het arrest nr. 263.484 van 2 juni 2025 leest. De Raad van State stelt dat zij in een kort geding slechts een beperkt onderzoek kan wijden aan ontvankelijkheidsexcepties. Een verzoekende partij kan er zich immers minder behoorlijk tegen de bestreden overheidsbeslissing verweren dan in een procedure ten gronde. Daarom past het in een kort geding dat de Raad van State excepties eerder zou verwerpen dan aannemen tenzij indien zijn beperkt onderzoek uitwijst dat een dergelijke exceptie een hoge graad van ernst vertoont.
Dit was niet het geval bij deze exceptie:
'De verzoekende partij heeft bij haar verzoekschrift geen afschrift gevoegd van haar statuten, noch van de akte van aanstelling van haar organen en van het bewijs dat het daartoe bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden.
Uit de voorgaande lezing van de op het geding toepasselijke procedureregels volgt dat de enkele omstandigheid dat de verzoekende partij dit in het raam van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, heeft verzuimd, op zich niet tot enige sanctie of rechtsgevolg leidt wat de toegang betreft van de verzoekende partij tot de Raad van State in het geval van uiterst dringende noodzakelijkheid.
Dit lijkt des te meer te gelden in het licht van een geschil betreffende een gunningsbeslissing in het kader van een overheidsopdracht als de voorliggende en de eis tot het verlenen van een daadwerkelijke rechtsbescherming zoals met de wet van van 17 juni 2013 ‘betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies’ (hierna: de wet van 17 juni 2013) wordt beoogd.
Voorts maakt de verwerende partij niet aannemelijk dat zij in het raam van de voorliggende vordering tot schorsing in haar recht op verdediging is miskend door dit verzuim'.
De auditeur had anders geadviseerd.
Referentie: PUB514454