De Raad van State heeft met haar arresten van 27 mei 2025 de provinciebelasting op tweede verblijven van de provincie West-Vlaanderen voor de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024 vernietigd.
Voor de Raad werd betoogd dat geen redelijke verantwoording bestaat waarom eigenaars van een tweede verblijf door de provincie 3 keer meer belast worden dan gezinnen en tot 6 keer meer dan alleenstaanden.
De Raad van State volgt deze redenering nu in haar arresten van 27 mei 2025. Zo luidt het in arrest nr. 263.452:
'De in de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet vervatte regels met betrekking tot de gelijkheid en de niet-discriminatie inzake belastingen staan er niet aan in de weg dat een verschillende fiscale behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, althans voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. Die verantwoording moet worden beoordeeld in het licht van de aard en het doel van de belasting.
Wat de motieven en het doel van de belasting zijn, moet in de eerste plaats uit de bestreden beslissing zelf of de voorbereiding ervan blijken.
Uit de preambule bij de bestreden belastingverordening blijkt dat de bestreden belasting beoogt “de uitgaven van de provincie in het algemeen te financieren”. De “forfaitaire belasting op het hebben van een tweede verblijf in de provincie” wordt verantwoord op grond dat “tweede verblijvers […] rechtstreeks, dan wel onrechtstreeks, het voordeel [genieten] van de investeringen die door de provincie worden gedaan in diverse provinciale voorzieningen”.
Naar door de verwerende partij wordt toegelicht, heeft de belasting tot doel de kosten van de provinciale investeringen te verhalen op zij die het voordeel ervan genieten.
De inwoners van de provincie zijn, in het licht van de aard en het doel van dergelijke belasting, vergelijkbaar met de tweede verblijvers.
Verzoeker voert niet aan dat het loutere feit dat een belasting in hoofde van de tweede verblijver wordt geheven, strijdig is met het gelijkheidsbeginsel.
Wél voert verzoeker aan “dat niet kan worden ingezien waarom door een tweede verblijver een aanzienlijk hogere provinciebelasting zou moeten worden betaald dan door een vaste inwoner van de provincie”.
Bijgevolg rijst de vraag of de verwerende partij in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de kosten die de tweede verblijvers voor de provincie met zich meebrengen, substantieel hoger zijn dan de kosten die de inwoners van de provincie voor haar met zich meebrengen.
De preambule bij de bestreden belastingverordening maakt ter zake enkel melding van het gegeven dat tweede verblijvers bijkomende kosten voor de provincie veroorzaken “die niet vergelijkbaar zijn met de kosten die vaste inwoners veroorzaken”. Welke die bijkomende kosten kunnen zijn, wordt in de preambule niet nader toegelicht.
In haar memorie van antwoord licht de verwerende partij de bijkomende kosten als volgt toe:
“Daar waar de algemene provinciebelasting gezinnen uitsluitend wordt verantwoord door een financieel doel, heeft de belasting op tweede verblijven tot doel de provincie in staat te stellen haar voorzieningen aan te passen aan de bevolkingstoename die wordt veroorzaakt door het gebruik van tweede verblijven. Het is inderdaad zo dat de instroom van tweede verblijvers vanuit het hele land naar de provincie West-Vlaanderen de druk die op de provinciale voorzieningen rust aanzienlijk verhoogt. De noodzaak van de aanpassingen aan deze provinciale voorzieningen vloeit bijgevolg in hoofdzaak voort uit de toestroom aan tweede verblijvers die hoewel zij aldaar slechts tijdelijk verblijven, een aanzienlijke bijkomende belasting vormen voor de provinciale voorzieningen. In de praktijk blijkt dat de overgrote meerderheid aan tweede verblijven gelegen is in de kustgemeenten, daar waar de provincie het meest uitgaven doet ter bevordering van de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie. Daarnaast zorgt de toestroom aan toeristen ook voor een noodzaak aan tal van bijkomende investeringen zoals het aanleggen van bredere fietspaden, wandelpaden aanleggen, verbeteringen en schaalvergrotingen realiseren in diverse provinciale domeinen, ...Dergelijke kosten worden slechts in veel mindere mate veroorzaakt door de vaste inwoners, waardoor net het hanteren van een identiek tarief in de algemene provinciebelasting gezinnen als in de algemene provinciebelasting op tweede verblijven het gelijkheidsbeginsel zou schenden.
Bovendien investeert verweerster via het autonoom provinciebedrijf Westtoer in de ontwikkeling en de promotie van het toerisme en de recreatie in West-Vlaanderen. Verweerster ondersteunt de toeristisch-recreatieve ontwikkeling onder meer op het vlak van infrastructuur en evenementen. [….].”
Een dergelijke verantwoording kan de Raad van State niet overtuigen.
Gewis brengen tweede verblijvers bijkomende kosten met zich mee, en vergen zij dat de provinciale voorzieningen moeten worden opgeschaald.
De verwerende partij kan er echter niet van overtuigen dat de omvang van de kosten voor investeringen zoals deze op het vlak van fietspaden, wandelpaden en provinciale domeinen, zou verschillen naargelang ze worden verricht voor de inwoners van de eigen provincie dan wel voor de tweede verblijvers. Het blijkt niet dat dergelijke investeringen specifiek bestemd zijn voor tweede verblijvers, veeleer dan voor de inwoners van de provincie West-Vlaanderen. In de benadering van de verwerende partij wordt bovendien abstractie gemaakt van de vele bezoekers die geen gebruik maken van een tweede verblijf.
De verwerende partij maakt evenmin aannemelijk dat de kosten die zijn gericht op de ontwikkeling en de promotie van het toerisme en de recreatie in West-Vlaanderen specifiek ten bate van de tweede verblijvers worden verricht, en niet ten bate komen van de bezoekers die geen gebruik maken van een tweede verblijf en de inwoners van de provincie West-Vlaanderen.
De Raad van State ziet ook niet in dat, wanneer een tweede verblijf na verloop van tijd zou evolueren naar een hoofdverblijf, de kosten die de betrokkene voor de provincie met zich meebrengt dan plots substantieel zouden worden gereduceerd.
Eigenaars van een tweede verblijf in de provincie West-Vlaanderen die in 2022, 2023 en/of 2024 de provinciebelasting op tweede verblijven van de provincie West-Vlaanderen hebben betaald kunnen deze belasting terugvorderen.
De verwerende partij verwijst in haar memorie van antwoord, ter verantwoording van de bestreden onderscheiden behandeling, ook naar “de onderscheiden financiële draagkracht”.
Dit strookt evenwel niet met de verantwoording in de preambule bij de bestreden belastingverordening die stelt dat de belasting op het hebben van een tweede verblijf in de provincie geldt “ongeacht het inkomen van de belastingplichtige”.
Deze verantwoording wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
20. Het besluit is dat de verwerende partij niet aantoont dat er voor de bestreden onderscheiden behandeling van inwoners en tweede verblijvers een objectieve en redelijke verantwoording bestaat'.
Met dank aan mr. Bart Engelen