In Wallonië geldt sinds 1 januari 2020 een eigen pachtreglementering. Met het decreet van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht (BS 8 november 2019) werd onder meer ingezet op een wijziging van de duurtijd van een pachtovereenkomst. Voor de wetswijziging had een pachtovereenkomst in principe een duurtijd van minstens negen jaar en kon deze behoudens geldig gegeven opzegging tot in het oneindige worden verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar. Sedert de inwerkingtreding van het zgn. Waalse Pachtdecreet is het zo dat een pachtovereenkomst na de basisperiode van (in principe) negen jaar nog slechts drie keer kan verlengd worden (met opeenvolgende periodes van negen jaar). Wanneer de eerste gebruiksperiode van de pachtovereenkomst negen jaar bedraagt, is de totale duur dus beperkt tot zesendertig jaar. Na afloop van die periode eindigt de pachtovereenkomst van rechtswege.
Het Waalse Pachtdecreet had tevens een overgangsregeling voorzien, maar die was beperkt tot mondelinge pachtovereenkomsten. Concreet werd bepaald dat bij gebrek aan totstandkoming van een schriftelijke pachtovereenkomst binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe regels, de lopende mondelinge overeenkomsten werden geacht een derde pachtperiode te zijn ingegaan op datum van inwerkingtreding van de nieuwe pachtregels. Voor schriftelijke pachtovereenkomsten was geen overgangsregeling voorzien, hetgeen maakte dat de nieuwe wetgeving onmiddellijk van toepassing was op de lopende schriftelijke contracten. Hierdoor konden overeenkomsten die op datum van inwerkingtreding van het decreet al langer dan zesendertig jaar lopende waren per direct worden beëindigd.
In een arrest van 2 maart 2023 (met nummer 32/2023) oordeelde het Grondwettelijk Hof echter dat het gebrek aan een overgangsregeling voor schriftelijke pachtcontracten een schending inhield van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel. In afwachting van een herstel door de Waalse decreetgever oordeelde het Hof dat de overgangsregeling voor mondelinge overeenkomsten ook diende te worden toegepast op schriftelijke overeenkomsten.
Het gebrek aan overgangsregeling werd uiteindelijk opgevangen met een decreet van 12 oktober 2023 tot wijziging van artikel 52 van het decreet van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht wat de overgangsbepalingen betreft (BS 12 december 2023). Daarin werd bepaald dat alle lopende pachtovereenkomsten worden beschouwd als contracten die een derde gebruiksperiode zijn ingegaan op datum van inwerkingtreding van de nieuwe pachtregels (d.i. op 1 januari 2020). Voor gevallen waarin wordt aangetoond dat het contract de derde gebruiksperiode nog niet heeft bereikt op datum van inwerkingtreding van de nieuwe regels, zijn de bijgestelde termijnen onmiddellijk van toepassing.
Tegen deze bijgestelde overgangsregeling werd een vernietigingsberoep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. Enerzijds werd betoogd dat de retroactieve inwerkingtreding van het bestreden decreet niet verantwoord zou worden door overwegingen van algemeen belang. Anderzijds werd kritiek geuit op het feit dat een unieke overgangsbepaling van toepassing is op alle pachtcontracten die op de datum van inwerkingtreding van de decreten van 2 mei 2019 en 12 oktober 2023 sedert meer dan twee gebruiksperiodes liepen, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de pachtovereenkomsten die reeds gedurende meer dan vier gebruiksperiodes uitwerking hebben gehad en de pachtovereenkomsten die nog niet gedurende vier periodes zijn uitgevoerd.
Wat betreft de niet-retroactiviteit van wetten bevestigt het Grondwettelijk Hof dat dit een waarborg vormt met als doelstelling rechtsonzekerheid te voorkomen. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende de gevolgen van een bepaalde handeling in redelijke mate kan voorzien op het ogenblik dat die handeling wordt gesteld. De terugwerkende kracht is enkel verantwoord indien die absoluut noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.
Het Hof is van mening dat met het decreet van 12 oktober 2023 wel degelijk een doelstelling van algemeen belang wordt nagestreefd, m.n. zich in overeenstemming brengen met het eerdere arrest van het Hof (nr. 32/2023) en een overgangsregeling invoeren die van toepassing is op de lopende schriftelijke pachtovereenkomsten teneinde de rechtszekerheid te waarborgen. Het Hof acht het noodzakelijk dat een vastgestelde lacune inzake overgangsbepalingen wordt opgelost door een regeling in te voeren die uitwerking heeft op datum van inwerkingtreding van de regel waarvan het de gevolgen in de tijd bepaalt. De in het leven geroepen terugwerkende kracht heeft immers tot doel en tot gevolg de rechtsonzekerheid die door die situatie tot stand kan worden gebracht, te beperken. De ontstentenis van terugwerkende kracht zou volgens het Hof zelf een moeilijk te rechtvaardigen verschil in behandeling doen ontstaan.
Wat betreft de "unieke" overgangsbepaling benadrukt het Hof dat het in beginsel aan de decreetgever is om, wanneer hij beslist nieuwe regelgeving in te voeren, te beoordelen of het noodzakelijk of opportuun is die beleidswijziging vergezeld te doen gaan van overgangsmaatregelen. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt slechts geschonden indien de overgangsregeling of de ontstentenis daarvan tot een verschil in of gelijkheid van behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan. Het gelijkheidsbeginsel is nauw verbonden met het rechtszekerheidsbeginsel, dat de wetgever verbiedt om zonder objectieve en redelijke verantwoording afbreuk te doen aan het belang van de rechtsonderhorigen om in staat te zijn de rechtsgevolgen van hun handelingen te voorzien.
Het Hof wijst er op dat de Waalse Decreetgever met de bestreden overgangsregeling een billijk evenwicht tot stand tracht te brengen tussen de belangen van de verpachters en die van de pachters met een schriftelijke pachtovereenkomst die op 1 januari 2020 al meer dan twee gebruiksperiodes liep, en dat die regeling niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan de gewettigde verwachtingen van de verpachters met dergelijke pachtovereenkomsten. De verpachters genieten immers de zekerheid dat zij uiterlijk op 31 december 2037 weer vrij over hun gronden kunnen beschikken. Daarbij brengt het Hof tevens in herinnering dat de verpachter voor het verstrijken van de vierde gebruiksperiode de pachtovereenkomst kan beëindigen binnen de termijnen en voorwaarden zoals voorzien in de artikelen 6, 7 en 8, §1 Pachtwet en zoals van toepassing in het Waalse Gewest. De pachters beschikken van hun kant over een overgangsperiode waarin zij kunnen anticiperen en zich kunnen voorbereiden op de beëindiging van hun pachtovereenkomst. Alzo is er geen sprake van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling.
De bijgestelde overgangsregeling zoals voorzien in het decreet van 12 oktober 2023 blijft daarmee overeind.
Het volledige arrest van het Grondwettelijk Hof kan u hier lezen.