Kortrijk
Bewolkt
4° - 19°
Antwerpen
Bewolkt
6° - 20°
Blog
Blog
05 februari 2025 | Deborah Smets

Tucht | Over de relatie tussen het straf- en tuchtrecht

In een recent arrest van 5 november 2024 met nummer 261.269 herhaalde de Raad van State haar standpunt nogmaals over de relatie tussen het straf- en tuchtrecht. Hoewel dit een evidentie lijkt, kan een opfrissing zeker nooit kwaad.

De verzoekende partij in deze procedure trachtte de schorsing van de tenuitvoerlegging van een tuchtbeslissing te bekomen. Een van de argumenten om de spoedeisendheid te onderbouwen betrof het gegeven dat nog een correctionele procedure lopende was. Naar aanleiding van deze argumentatie kon de Raad van State de basisprincipes over de onderlinge verhouding tussen deze beide procedures nog eens herhalen:

'Voorts steunt verzoeker de spoedeisendheid op het gegeven dat hij zich nog moet verweren in de correctionele procedure voor het hof van beroep en dat zijn verweer in die procedure ongunstig wordt beïnvloed door de bestreden beslissing. Verzoekers uiteenzetting vertrekt van de premisse dat het gegeven dat de tuchtoverheid zich al heeft uitgesproken over het bewezen zijn van welbepaalde feiten – feiten waarover de strafrechter zich nog moet buigen –, over de toerekenbaarheid ervan aan verzoeker, alsook over de kwalificatie ervan als een tuchtvergrijp en de tuchtrechtelijke straftoemeting, een “onterechte indruk” op de strafrechter, te dezen het hof van beroep, zou maken.

Verzoekers uitgangspunt faalt. Het tuchtrecht en het strafrecht worden immers gekenmerkt door hun eigen aard en doel (Arbitragehof 7 december 1999, nr. 129/99, ECLI:BE:GHCC:1999:ARR.129). Ook al dient de tuchtoverheid rekening te houden met de beoordeling van de feiten door de strafrechter, toch blijven tuchtrecht en strafrecht autonoom ten opzichte van elkaar (GwH 16 februari 2012, nr. 20/2012, punt B.2., ECLI:BE:GHCC:2012:ARR:20). Hoewel de tuchtoverheid rekening moet houden met de beoordeling van de feiten door de strafrechter, toont verzoeker niet aan dat ook het omgekeerde het geval zou zijn. Verzoeker maakt geenszins aannemelijk dat de strafrechter gebonden zou zijn of zich gebonden zou achten door de beoordeling van de feiten door de tuchtoverheid. Deze niet onderbouwde vrees noch het loutere gegeven dat de strafprocedure voor dezelfde feiten nog hangende is, verantwoordt de spoedeisendheid van de vordering.'

Het integrale arrest - dat ook verder ingaat op het aspect reputatieschade - vindt u hier.

Deel dit artikel