Kortrijk
Motregen
2° - 7°
Antwerpen
Motregen
3° - 10°
Blog
Blog
30 oktober 2024 | Guillaume Vyncke

Wel een vermoeden van vergunning, géén vermoeden van beroepstermijn!

We blogden al eerder over de ongrondwettigheid van de beroepstermijn voor derden tegen registratiebeslissingen in het kader van het vermoeden van vergunning, maar het Grondwettelijk Hof heeft met een arrest van 3 oktober 2024 de puntjes andermaal op de 'i' gezet.

Ter herhaling: artikel 4.2.14 van de VCRO voorziet ten aanzien van bepaalde constructies in een vermoeden van vergunning. Het gaat om de bestaande constructies gebouwd vóór 22 april 1962, waarvoor het vermoeden onweerlegbaar is, en de bestaande constructies gebouwd tussen 22 april 1962 en de eerste inwerkingtreding van het gewestplan, waarvoor het vermoeden weerlegbaar is. Artikel 5.1.3 van de VCRO voorziet in de opname in het vergunningenregister van de constructies waarop een vermoeden van vergunning van toepassing is.

Ditzelfde artikel 5.1.3, § 3, van de VCRO voorziet in een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de opname of de weigering tot opname van een constructie als vergund geacht in het vergunningenregister.

Het voor het Grondwettelijk Hof in 2023 aan de kaak gestelde artikel 4.8.11, § 2, van de VCRO stelde de termijnregeling vast met betrekking tot dergelijke beroepen en voorzag dat een beroep moest worden ingediend binnen de 45 dagen na de opname van de constructie in het vergunningenregister. Voor deze termijn werd echter geen enkel onderscheid gemaakt tussen degene die de opname heeft gevraagd (en de beslissing dus betekend krijgt) en eventuele derde-belanghebbenden, die daarvan niet op de hoogte worden gesteld.

Op 19 oktober 2023 kwam het Grondwettelijk Hof in het kader van een prejudicieel arrest tot de vaststelling dat van een omwonende redelijkerwijze niet kan worden verwacht dat 'hij op zeer regelmatige basis het vergunningenregister raadpleegt, louter om na te gaan of daarin constructies werden opgenomen waarvan hij hinder of nadelen kan ondervinden' en dat 'De door de decreetgever nagestreefde doelstelling om de aanvrager zo snel mogelijk rechtszekerheid te verschaffen, [...] bijgevolg niet kan verantwoorden dat de termijn van vijfenveertig dagen om een beroep in te stellen tegen een registratiebeslissing ingaat de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister als vergund geacht.

Het recente arrest van 3 oktober 2024 volgt nu op een in het kader van artikel 4, tweede lid van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof binnen de 6 maanden ingesteld verzoek tot vernietiging, waarbij het Grondwettelijk Hof heeft moeten vaststellen dat de Vlaamse regelgeer aan deze vorig jaar vastgestelde ongrondwettigheid nog (steeds) niet had geremedieerd.

Er is, aldus het Hof, sprake van een schending van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het EVRM, waarbij het artikel 4.8.11, § 2, 2°, b) van de VCRO wordt vernietigd.

Gevolg hiervan is dat voor personen andere dan de aanvrager van de opname in het vergunningenregister in beginsel geen beroepstermijn kan beginnen lopen, dan behoudens bv. vanaf de feitelijke kennisname van de opname in het register (zie bv. RvVb-A-2324-0305). Rechtsonzekerheid troef dus.

Benieuwd naar hoe de decreetgever hieraan tegemoet zal komen... Misschien wordt de opname in het vergunningenregister in de toekomst ook wel aangeplakt?

Deel dit artikel