Op 17 mei 2024 besloot de directeur van de betrokken school, na advies van de klassenraad en na de leerling te hebben gehoord, om de leerling via een tuchtmaatregel uit de school uit te sluiten met onmiddellijke ingang. Bij deze beslissing werd evenwel de kans geboden aan de leerling om nog zijn examens op de school af te leggen, weliswaar in een apart lokaal. De leerkrachten dienden verder alle leerstof met de leerling te delen, alsook moest de kans worden geboden om taken en toetsen in te halen.
De interne beroepsinstantie bevestigde deze bestreden beslissing, maar bijkomend werd aan de leerling meegedeeld dat hij toch zijn examens niet langer op de school mocht afleggen.
Voor de Raad van State duidde verzoekende partij op artikel 123/12, §2 van de Codex Secundair Onderwijs, hetgeen de bevoegdheid van de interne beroepscommissie omschrijft:
“Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot:
1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als:
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumreglement, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school of centrumreglement;
2° hetzij de bevestiging van de definitieve uitsluiting, hetzij de vernietiging van de definitieve uitsluiting. Het school- of centrumbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor deze beslissing van de beroepscommissie.”
Deze bepaling indachtig, oordeelde de Raad van State in haar arrest van 13 juni 2024 met rolnummer 260.116:
“Die concrete omstandigheden van de zaak laten prima facie niet toe te stellen dat de beroepscommissie zich ertoe heeft beperkt de oorspronkelijke tuchtbeslissing van de directeur te bevestigen. Integendeel, zij lijkt daaraan zelf – en dus anders dan de oorspronkelijke tuchtbeslissing van de directeur – een voor verzoeker nadelig gevolg te hebben gehecht, namelijk dat hij zijn juni-examens niet in de betrokken school mag afleggen, zodat zijn kansen om dit jaar te slagen en dus zijn diploma secundair onderwijs te behalen redelijkerwijze volledig worden gehypothekeerd.
Zulks ontsnapt, zo lijkt, op grond van de aangehaalde bepaling aan de bevoegdheid van de beroepscommissie.”