Kortrijk
Bewolkt
8° - 16°
Antwerpen
Bewolkt
9° - 17°
Blog
Blog
27 mei 2015  | Dirk Van Heuven

Schending geheimhoudingsplicht leidt niet automatisch tot nietigheid toewijzingsbeslissing van overheidsopdracht

Verzoekende partijen wierpen voor de Raad van State in de zaak die heeft geleid tot het arrest nr. 231.314 van 22 mei 2015 op:

'In een eerste middel voeren de verzoekende partijen de schending aan van artikel 1, § 1, en artikel 65/10, § 2, van de wet van 24 december 1993, artikel 123 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en het gelijkheidsbeginsel en het mededingingsbeginsel, doordat de verwerende partij de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door, voordat een beslissing werd genomen over de gunning van de opdracht, toegang te verlenen tot de documenten betreffende de procedure, namelijk de interne documenten van de aanbestedende instantie, zodat een onpartijdige en objectieve beoordeling van de offertes bij de aanduiding van de voorkeursbieder, en bijgevolg ook bij de beslissing tot toewijzing van de opdracht, niet langer is gewaarborgd en tevens de vrije en eerlijke mededinging werd verhinderd.

(...)

'De schending van de geheimhoudingsplicht leidt tevens tot een manipulatie van de mededinging of verhindering van de vrije en eerlijke mededinging. De wetgeving overheidsopdrachten wordt geacht van openbare orde te zijn wanneer de gelijke toegang wordt geschonden'.

De Raad antwoordt:

'Zoals de Raad van State reeds eerder heeft geoordeeld in het arrest Antwerps Architecten Atelier nr. 217.840 van 9 februari 2012, lijkt voormeld artikel 65/10, § 2, ook te zijn opgesteld met een normdoel, namelijk dat toegang verlenen tot de inhoud van de offertes nadelig zou zijn voor het goede verloop van de procedure, hetgeen moet worden vermeden.

Aldus lijkt de aanname van de verzoekende partijen dat het louter verspreiden van informatie voldoende is om tot een schending van de aangehaalde rechtsnormen te besluiten, niet meteen te kunnen worden bijgevallen.Het standpunt van de verzoekende partijen dat de discretieplicht de openbare orde zou aanbelangen, lijkt dan ook op het eerste gezicht niet te kunnen worden bijgevallen. Het lijkt dan ook aan de verzoekende partijen toe te komen aannemelijk te maken, minstens een begin van bewijs te leveren, dat de gewijzigde rangschikking, zo al bewezen, mogelijks het gevolg is van beïnvloeding en aldus het goede verloop van de procedure heeft doorkruist.

Het lijkt dan ook aan de verzoekende partijen toe te komen aannemelijk te maken, minstens een begin van bewijs te leveren, dat de gewijzigde rangschikking, zo al bewezen, mogelijks het gevolg is van beïnvloeding en aldus het goede verloop van de procedure heeft doorkruist'.

Dergelijk bewijs werd niet geleverd en de vordering bij uitersty dringende noodzakelijk werd verworpen.

Deel dit artikel