Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 13°
Blog
Blog
09 oktober 2013  | Dirk Van Heuven

Raad van State fluit al te strenge Raad voor Vergunningsbetwistingen terug in hoedanigheidsdiscussie gemeente/college van burgemeester en schepenen

De Raad van State casseerde een arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 2 oktober 2012 op grond van hiernavolgende overwegingen:

'7. De RvVb beslist tot de onontvankelijkheid van het beroep van de verzoekende partij “bij gebrek aan de nodige procesbevoegdheid” op grond van volgende overwegingen:

“Een rechtsgeldige beslissing om in rechte te treden is zowel voor privaatrechtelijke als publiekrechtelijke rechtspersonen een fundamenteel vereiste om op ontvankelijke wijze een vordering bij de Raad aanhangig te maken. Dit betreft immers, gelet op het feit dat rechtspersonen niet zelf -lees in persona- hun rechten kunnen uitoefenen en bijgevolg een beroep dienen te doen op natuurlijke personen, een document waaruit de Raad kan afleiden of een verzoekende partij zelf, zijnde het bevoegde orgaan, beslist heeft om bij de Raad in rechte op te treden”;

‐ “op basis van een samenlezing van het inleidend verzoekschrift en de aanvullende nota, moet” de verzoekende partij “beschouwd worden als één van ‘de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen’, zoals bepaald in artikel 4.8.16, §1, eerste lid, 2° VCRO”;

‐ “Door uitdrukkelijk te verwijzen naar artikel 193 van het Gemeentedecreet, maakt het college van burgemeester en schepenen van de stad Mortsel” in zijn besluit van 17 oktober 2011 “duidelijk dat zij optreedt als vertegenwoordiger van de stad Mortsel” waaruit de RvVb noodzakelijkerwijze moet afleiden “dat het college van burgemeester en schepenen van de stad Mortsel beslist heeft om namens de stad Mortsel een beroep in te stellen bij de Raad tegen de bestreden beslissing” in welk
geval het college van burgemeester en schepenen optreedt als vertegenwoordiger van de stad “in de zin van artikel 57 § 3, 9° van het Gemeentedecreet in samenlezing met artikel 193 van het Gemeentedecreet” en waarbij de stad een belang heeft “conform artikel 4.8.16, § 1, eerste lid, 3° VCRO”;

‐ “De beslissing om in rechte te treden diende genomen te worden op grond van artikel 57, §3, 7° van het Gemeentedecreet, waar het college kan optreden als instantie die zelfstandig haar vorderingsrecht uitoefent. Uit het voorgelegde besluit van 17 oktober 2011 blijkt niet dat het college op grond van artikel 57, §3, 7° van het Gemeentedecreet de bedoeling had haar zelfstandig vorderingsrecht uit te oefenen. De Raad dient dan ook noodzakelijk vast te stellen dat het college van burgemeester en schepenen niet over de nodige procesbevoegdheid beschikt om in die hoedanigheid een vordering tot vernietiging bij de Raad in te stellen”.

8. Artikel 57, § 3, 7° en 9° van het gemeentedecreet, na wijziging bij decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het gemeentedecreet, bepaalt wat volgt:

Ҥ 3. Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor :
[...]
7° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen voorbehoudt;
[...]
9° het vertegenwoordigen van de gemeente in rechte ingevolge artikel 193, behoudens in de gevallen, vermeld in artikel 193, tweede lid”.

Deze bepaling in afdeling III “de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen” van hoofdstuk II “het college van burgemeester en schepenen” van titel II “het gemeentebestuur” van het gemeentedecreet betreft “een toegewezen bevoegdheid (...), waarvan men de bevoegdheid aan een
bepaald orgaan geeft” (Memorie van Toelichting, Vl. Parl. 2008-09, stuk 1946/1, 14).

9.Artikel 4.8.16, § 1, eerste lid, 2° en 3° VCRO, zoals het gold op het ogenblik dat het beroep bij de RvVb werd ingediend, bepaalt wat volgt:

“De beroepen bij de Raad kunnen door volgende belanghebbenden worden ingesteld:
[...]
2° de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen;
3° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden ingevolge de vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing”.

Het “college van burgemeester en schepenen” is aldus een “belanghebbende” als één van “de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen” en kan als zodanig wanneer het “zijn beslissing hervormd zag door de deputatie (...) een annulatieberoep bij de Raad aanhangig maken” (Memorie van Toelichting, Vl. Parl. 2008-09, stuk 2011/1, 376).

10. Uit de stukken van het dossier dat ter beoordeling lag van de RvVb blijkt dat de verzoekende partij op 17 oktober 2011 “besluit (...) om beroep aan te tekenen bij de RvVb tegen de vergunning tot het aanleggen van bijkomende groene parkeerplaatsen gelegen Liersesteenweg 130 verleend door de deputatie aan Woonplanners bvba”. De beslissing van de RvVb dat “het college van burgemeester en schepenen niet over de nodige procesbevoegdheid beschikt om in die hoedanigheid een vordering tot vernietiging bij de Raad in te stellen” en op die grond besluit tot de onontvankelijkheid van het beroep, schendt artikel 4.8.16, § 1, eerste lid, 2° VCRO.

11. Het derde middelonderdeel is in zoverre gegrond'.

Aldus lijkt de Raad van State minder formalistisch dan haar Vlaamse broer.

Referentie: RvS nr. 223.770 van 7 juni 2013

Deel dit artikel