Kortrijk
Regen
3° - 12°
Antwerpen
Bewolkt
3° - 12°
Blog
Blog
17 januari 2015  | Dirk Van Heuven

Een laatste maal over de rechtsplegingsvergoeding na een procedure voor de Raad van State

In een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 7 februari 2014 wordt nogmaals een analoge toepassing gemaakt van de gemeenrechtelijke rechtsplegingsregeling. Deze uitspraak dateert van voor de invoering van de aan de Raad van State eigen rechtsplegingsvergoeding (door het koninklijk besluit van 28 maart 2014betreffende de rechtsplegingvergoeding bedoeld in artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973).

Wat de hoegrootheid betreft van de vervangende schadevergoeding oordeelt de rechtbank:

‘Een procedure voor de Raad van State is niet in geld waardeerbaar. Voor dergelijke vorderingen voor de rechtscolleges van de rechterlijke orde wordt als rechtsplegingsvergoeding een basisbedrag voorzien van 1.320€, met mogelijkheid tot afwijking van minimum 82,50€ en maximum 11.000€. De rechtbank acht het dan ook gepast dat, naar analogie met deze regeling, voor een procedure voor de Raad van State een forfaitaire bijdrage in de kosten van bijstand door een advocaat kan worden toegekend van minimaal 82,50€ en maximaal 11.000€, waarbij de afwijkingscriteria van artikel 1022, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek naar analogie gelden als criteria ter bepaling van de schadevergoeding.

Het gaat om de volgende criteria: de financiële draagkracht van de verliezende partij (enkel te gebruiken om het bedrag te verminderen), de complexiteit van de zaak, de contractueel bepaalde vergoedingen en het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.

Van deze criteria is enkel de complexiteit van de zaak hier relevant, waarbij de specialisatie van de geraadpleegde advocaat mee in rekening kan worden gebracht. Het Vlaamse Gewest heeft geen beperkte financiële draagkracht, er werd geen overeenkomst gesloten betreffende de vergoedingen en er ontstaat geen kennelijk onredelijke situatie wanneer enkel rekening gehouden wordt met de complexiteit van de zaak om de vergoeding te bepalen binnen de vork tussen 82,50€ en 11.000€.

Het betreft hier procedures tot vernietiging van een besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan en van hierop gebaseerde stedenbouwkundige en specialisatie, doch vertoonden voor een gespecialiseerd advocaat slechts een gemiddelde complexiteit, en veronderstelden aldus geen buitengewone tijdsbesteding van de geraadpleegde advocaat.

Rekeninghoudend met deze omstandigheden, acht de rechtbank het gepast om de forfaitaire tegemoetkoming te bepalen op 4.000€ voor de nv A. en de nv P. en eveneens op 4.000€ voor de nv R.

De rechtbank merkt daarbij op dat het beginsel van de forfaitaire tegemoetkoming geenszins de bedoeling heeft de volledige advocaatkosten te vergoeden.

Nu het hier gaat om een forfaitair bedrag dat bepaald wordt aan de hand van tarieven die gelden op de datum van dit vonnis, bestaat er geen reden om deze nog te verhogen met vergoedende intresten.’

Deze bedragen zijn fors hoger dan de gewone rechtsplegingsvergoeding die thans door de Raad van State zelf kan worden toegekend.

Referentie: Rb. Brussel, 7 februari 2014, niet gepubkiceerd (pub505102)

Deel dit artikel