Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
02 juli 2017  | Dirk Van Heuven

Dwangsom bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan

Ziehier een voorbeeld in het arrest nr. 238.691 van 27 juni 2017:

'Ook al in de uitspraak bij uiterst dringende noodzakelijkheid”, vraagt verzoeker “verwerende partij te verplichten om tegen de eerstvolgende gemeenteraadszitting verzoeker tot gemeente- en OCMWsecretaris te benoemen en dit onder verbeurte van een wangsom van 1.000€ per dag vertraging”.

Volgens de verwerende partij is het gevorderde vreemd aan de bestreden beslissing, (...) is er geen onwil in hoofde van het bestuur bewezen. Ondergeschikt acht de verwerende partij de hoogte van de gevorderde dwangsom buitensporig en “niet in redelijke verhouding [tot] de wedde van de gemeentesecretaris”.

Beoordeling

(...) Voorts komt het de Raad van State voor dat de gevorderde voorlopige maatregel allesbehalve vreemd is aan de bestreden weigering. Uit de bespreking sub V en de als gevolg ervan uit te spreken schorsing volgt dat de verwerende partij niet voort de weigering van 18 mei 2017 om verzoeker vast te benoemen als voltijds statutair secretaris ten uitvoer mag leggen en dat er moet worden van uitgegaan dat zij, in tegendeel, ertoe gehouden is hem vast te benoemen. De verwerende partij heeft geen andere keuze (meer) dan verzoeker vast te benoemen.

De concrete omstandigheden van de zaak in acht genomen, kan de Raad van State er evenwel geen vertrouwen in hebben dat de verwerende partij zich daarnaar gedraagt, hoe urgent de zaak voor verzoeker ook mag geacht. Haar houding getuigt wel degelijk van onwil. Dat bleek nog ter terechtzitting.

In de nota vraagt de verwerende partij er begrip voor dat de gemeenteraad op 18 mei 2017 “nog niet volledig” was geïnformeerd over het arrest nr. 238.180 van 12 mei 2017. Daargelaten dat de gemeenteraadsbeslissing van 18 mei 2017 juist het tegendeel laat zien, blijkt echter uit het debat ter zitting dat er sinds 18 mei 2017 ook nog vergaderingen van de gemeenteraad op 29 mei 2017 en 22 juni 2017 zijn geweest waarop de verwerende partij al evenmin verzoekers situatie heeft geregulariseerd – zulks niettegenstaande zij intussen zelfs bijkomend kennis had van een arrest nr. 238.212 van 16 mei 2017, waarin de Raad van State in verband met de verplichting om verzoeker te benoemen uitdrukkelijk de uitoefening van zijn substitutiebevoegdheid bedoeld in artikel 36, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State ter sprake brengt.

Anders dan de verwerende partij, beoordeelt de Raad van State de gevorderde dwangsom niet als overdreven.Toetssteen is niet de wedde van verzoeker, maar de onwil van de verwerende partij.

De conclusie is dan ook dat er grond is om, in afwachting van een uitspraak ten gronde, naast het bevelen van de gevorderde schorsing, eveneens de in het dictum bepaalde voorlopige maatregel onder de verbeurte van een dwangsom op te leggen'.

Deel dit artikel